ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1464

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.573/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • F. Fikkers
  • A. de Hek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep door onder bewind gestelde appellant

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de ontvankelijkheid van het hoger beroep van een onder bewind gestelde appellant centraal. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.S. Ilahi, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen, dat op 4 september 2009 werd uitgesproken. De stichting Nijestee, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Janssen, was de geïntimeerde in deze procedure. De appellant had in eerste aanleg een kort geding aangespannen, maar de voorzieningenrechter verklaarde de stichting niet-ontvankelijk in haar vordering tegen de gemeente, die als bewindvoerder was aangesteld over de goederen van de appellant. Het hof oordeelt dat de gemeente, als bewindvoerder, bevoegd is om in hoger beroep te procederen en niet de appellant zelf. Dit leidt tot de vraag of de appellant ontvankelijk is in zijn hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet bevoegd is om zelfstandig te procederen in deze zaak, omdat de ontruiming van het gehuurde verband houdt met de onder bewind gestelde goederen. De appellant heeft drie grieven ingediend, maar het hof concludeert dat hij de gelegenheid moet krijgen om het gebrek in zijn procesvoering te herstellen. Dit kan door een bewijs van instemming van de bewindvoerder of een machtiging van de kantonrechter over te leggen. Het hof verwijst de zaak naar de rol voor een akte van de appellant, waarbij de stichting de mogelijkheid heeft om te reageren. De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van bescherming van de rechthebbende en de rol van de bewindvoerder in dergelijke procedures.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 april 2010
Zaaknummer 200.046.573/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. S.S. Ilahi, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Stichting Nijestee,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. H.J.M. Janssen, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 4 september 2009 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 1 oktober 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de stichting tegen de zitting van 27 oktober 2009.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"Eis
1. te vernietigen het vonnis waarvan beroep
2. de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen
3. Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties;
één en ander, voorzover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door de stichting verweer gevoerd met als conclusie:
"De door appellant aangevoerde grieven als ongegrond af te wijzen en voorts het namens appellant ingestelde appèl als ongegrond af te wijzen met bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 4 september 2009 en voorts met veroordeling van appellant in de kosten van de procedure in beide instanties."
Tenslotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
1. Het hof ziet redenen om, ambtshalve, de ontvankelijkheid van het hoger beroep te beoordelen. Bij deze beoordeling gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij beschikking van de kantonrechter te Groningen van 28 november 2006 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant]. De "Gemeente [X] p/a [X] Kredietbank" (hierna: de gemeente) werd tot bewindvoerder benoemd.
1.2. In verband met deze bewindvoering heeft de stichting niet alleen [appellant] (pro se) maar ook de gemeente, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellant], in kort geding gedagvaard.
1.3. De gemeente is niet verschenen om verweer te voeren tegen de vordering van de stichting.
1.4. De voorzieningenrechter heeft de stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen de gemeente. Volgens de voorzieningenrechter betreft de grondslag van de vordering tot ontruiming geen vermogensrechtelijke kwestie, zodat de gemeente ten onrechte in het geding betrokken is.
1.5. Het appel is door [appellant] zelf, en niet door de gemeente in haar hoedanigheid van bewindvoerder, ingesteld.
2. Op grond van artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. Van de vervulling van de taak van de bewindvoerder is sprake wanneer het gaat om handelingen in verband met de onder bewind staande goederen. Nu alle goederen van [appellant] onder bewind zijn gesteld, vallen ook de rechten die [appellant] kan ontlenen aan de huurovereenkomst met de stichting onder het bereik van het bewind. Bovendien heeft een beëindiging van de huurovereenkomst en een daaropvolgende ontruiming (negatieve) gevolgen voor de financiële positie (en daarmee voor de goederen) van [appellant]. Het hof laat dan nog daar dat met het voeren van een procedure kosten gemoeid zijn, zodat de goederen van [appellant] ook om die reden in het geding zijn.
3. Dat de ontruiming gegrond is op - kort gezegd - het veroorzaken van (drugs)overlast door [appellant] en niet op wanbetaling, leidt niet tot een ander oordeel. Doorslaggevend is niet wat de grond is van de ontruiming, maar of de gevorderde ontruiming verband houdt met en gevolgen heeft voor de onder bewind gestelde goederen van [appellant].
4. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat [appellant] niet bevoegd is om betreffende de ontruiming van het gehuurde zelf te procederen, hoezeer daarbij tevens zijn niet-vermogensrechtelijke belangen in geding zijn. Niet hij, maar de gemeente als zijn bewindvoerder, is bevoegd om in hoger beroep te procederen. Nu het beroep niet is ingesteld door de gemeente in haar hoedanigheid van bewindvoerder, dient [appellant] in beginsel niet-ontvankelijk te worden verklaard in het door hem ingestelde appel.
5. Het hof is evenwel van oordeel dat [appellant] de gelegenheid dient te krijgen dit gebrek te herstellen door binnen de in het dictum vermelde tijdspanne alsnog bij akte hetzij een bewijs van instemming door de bewindvoerder met het voeren van deze appelprocedure, hetzij een machtiging van de kantonrechter over te leggen. Het hof sluit hiermee enerzijds aan bij de regeling omtrent de beschikkingsbevoegdheid van de rechthebbende zelf (artikel 1:438 lid 2 juncto artikel 1:440 BW) en anderzijds bij de algemene notie dat de bescherming van de rechthebbende niet verder dient te strekken dan noodzakelijk is, welke notie onder meer tot uitdrukking komt in artikel 12 lid 4 van het door Nederland ondertekende, maar nog niet geratificeerde VN-Gehandicaptenverdrag (Trb. 2007, 169) en bij de notie (uitgedrukt in genoemd Verdrag en in Aanbeveling R (99) 4 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa) dat zelfstandige deelname aan de maatschappij dient te worden bevorderd en wettelijke beperkingen proportioneel moeten zijn.
6. Het hof heeft bij de beslissing tevens in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat de beslissing van [appellant] om zelfstandig appel in te stellen (mede) is ingegeven door de beslissing van de voorzieningenrechter om de stichting niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tegen de gemeente als bewindvoerder.
7. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte door [appellant]. De stichting kan, desgewenst, bij antwoordakte op de akte van [appellant] reageren.
De beslissing:
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
- verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 11 mei 2010 voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant] overeenkomstig het bepaalde in rechtsoverweging 5;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Fikkers en De Hek, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 13 april 2010 in bijzijn van de griffier.