ECLI:NL:RBMNE:2022:568

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
9613736 AE VERZ 22-3
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet wegens werkweigering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekende partij], in de hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde], en [verwerende partij] B.V. Het geschil betreft de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dat aan [onderbewindgestelde] is gegeven wegens werkweigering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [onderbewindgestelde] op 13 november 2021 een cliënt heeft overgeslagen, wat heeft geleid tot het ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelt dat de werkweigering een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert, ondanks de persoonlijke omstandigheden van [onderbewindgestelde]. De kantonrechter heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag afgewezen en de loonvordering van [onderbewindgestelde] voor de periode van 1 oktober 2021 tot 14 november 2021 toegewezen, met een wettelijke verhoging van 10%. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9613736 AE VERZ 22-3 MS/1270
Beschikking van 16 februari 2022
inzake
[verzoekende partij] ,
in de hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [onderbewindgestelde] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R. Bagasrawalla,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verwerende partij] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verwerende partij] ,
verwerende partij,
gemachtigde: [A] .

1.De procedure

1.1.
[onderbewindgestelde] heeft op 30 december 2021 een verzoekschrift met bijlagen ingediend en heeft daarna nog nadere stukken ingediend.
1.2.
Op 25 januari 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [onderbewindgestelde] is verschenen met haar gemachtigde mr. Bagasrawalla. Namens [verwerende partij] zijn verschenen mevrouw [A] , directeur van [verwerende partij] , en mevrouw [B] , teamleidster bij [verwerende partij] . [verwerende partij] heeft ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling nog stukken ingediend. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.
1.3.
Omdat [onderbewindgestelde] tijdens de mondeling behandeling melding heeft gemaakt van een bewindvoerder, heeft de griffier mr. Bagasrawalla op 1 februari 2022 telefonisch verzocht na te gaan of [onderbewindgestelde] onder bewind is gesteld als bedoeld in artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Mr. Bagasrawalla heeft later die dag telefonisch bevestigd dat dit het geval is en dat [verzoekende partij] door de rechtbank als bewindvoerder is aangesteld. Hij heeft per e-mail een verklaring van mevrouw [C] van [verzoekende partij] van 1 februari 2022 naar de kantonrechter gestuurd. De gevolgen die aan het bewind en deze verklaring worden verbonden, zullen hieronder worden besproken.

2.[verzoekende partij] geldt als formele procespartij

2.1.
Op grond van artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. Van de vervulling van de taak van de bewindvoerder is sprake wanneer het gaat om handelingen in verband met de onder bewind staande goederen. Nu alle goederen van [onderbewindgestelde] onder bewind zijn gesteld, vallen ook de rechten die [onderbewindgestelde] kan ontlenen aan de arbeidsovereenkomst met [verwerende partij] onder het bereik van het bewind. Met het voeren van een procedure zijn bovendien ook kosten gemoeid, zodat de goederen van [onderbewindgestelde] ook om die reden in het geding zijn.
2.2.
Dit betekent dat niet [onderbewindgestelde] , maar de [verzoekende partij] in haar hoedanigheid van bewindvoerder deze procedure aanhangig had moeten maken. Dit gebrek kan echter worden hersteld door een bewijs van instemming van de bewindvoerder met het voeren van deze procedure (zie de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden van 13 april 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BM1464). In de verklaring van mevrouw [C] van [verzoekende partij] van 1 februari 2022 die mr. Bagasrawalla naar de kantonrechter heeft gestuurd, staat het volgende:
“ [verzoekende partij] voert het bewind over de financiële boedel van mevrouw [onderbewindgestelde]
( [.] ).
[avocatenkantoor] , van wie mr. R. Bagasrawalla tot advocaat-gemachtigde is gesteld, heeft namens
mevrouw [onderbewindgestelde] een procedure gestart bij de rechtbank Midden-Nederland (rolnummer
K/4204/9613736) om het ontslag op staande voet aan te tasten.
Hierbij laat ik u weten dat [verzoekende partij] , in de hoedanigheid van bewindvoerder van
mevrouw [onderbewindgestelde] ,
1. middels de ontvangen ontslagmail van de werkgever op de hoogte is van het ontslag op staande
voet;
2. ervan op de hoogte is dat [avocatenkantoor] namens mevrouw [onderbewindgestelde] een procedure is gestart
bij de rechtbank;
3. toestemming verleent en instemt met het feit dat er door [avocatenkantoor] een procedure is
gestart bij de rechtbank om het ontslag op staande voet aan te tasten.”
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat met deze verklaring voldoende is komen vast te staan dat de bewindvoerder instemt met het voeren van deze procedure. [verzoekende partij] zal daarom worden aangemerkt als formele procespartij. Dit is verder niet van invloed op de beoordeling van de vorderingen en de uiteindelijke beslissing.

3.De feiten

3.1.
[verwerende partij] is een organisatie die thuiszorg verleent. [onderbewindgestelde] , geboren op [geboortedatum] 1984, is per 24 juli 2021 in dienst getreden van [verwerende partij] als [functie] op basis van een individuele leer-/arbeidsovereenkomst voor de duur van de opleiding. Het betrof een nul-urencontract. Het salaris van [onderbewindgestelde] bedroeg € 13,00 bruto per uur.
3.2.
[verwerende partij] heeft [onderbewindgestelde] bij e-mail van 14 november 2021 op staande voet ontslagen.
3.3.
Mr. Bagasrawalla heeft bij brief van 30 november 2021 namens [onderbewindgestelde] bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet en heeft de nietigheid van dit ontslag ingeroepen. [verwerende partij] heeft hier niet op gereageerd.

4.Het verzoek

4.1.
[onderbewindgestelde] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- het aan [onderbewindgestelde] gegeven ontslag op staande voet te vernietigen althans voor recht te verklaren dat het ontslag nietig is;
- [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van het achterstallig salaris over de maanden oktober tot en met december 2021 ad € 1.664,00 bruto per maand en € 1.664,00 bruto per maand zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%;
subsidiair:
- aan [onderbewindgestelde] een billijke vergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 7:681 BW, zulks in goede justitie te bepalen;
primair en subsidiair:
- [verwerende partij] te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
[verwerende partij] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat het gegeven ontslag op staande voet terecht is gegeven.

5.De beoordeling

tijdigheid verzoek
5.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [onderbewindgestelde] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
toetsingskader
5.2.
Kern van het geschil is de vraag of het op 14 november 2021 aan [onderbewindgestelde] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden.
5.3.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
5.4.
Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat van onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst en mededeling daarvan sprake is, zal enkel vastgesteld moeten worden of sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
onderbouwing dringende reden door [verwerende partij]
5.5.
stelt dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet erin gelegen is dat [onderbewindgestelde] zich op 13 november 2021 schuldig heeft gemaakt aan werkweigering. Het verwijt van werkweigering wordt ook in de e-mail van 14 november 2021 genoemd. In deze e-mail worden [onderbewindgestelde] ook nog andere zaken verweten, maar [verwerende partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat deze verwijten niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag worden gelegd. Deze verwijten maken wel dat zij geen vertrouwen meer heeft in de verdere samenwerking met [onderbewindgestelde] . Mr. Bagasrawalla heeft naar aanleiding van deze toelichting van [verwerende partij] geconstateerd dat de dringende reden voor het ontslag op staande voet alleen is gelegen in de werkweigering op 13 november 2021. De kantonrechter zal zich bij de beoordeling van de dringende reden daarom beperken tot het verwijt van werkweigering.
5.6.
[verwerende partij] schrijft in haar e-mail van 14 november 2021 met betrekking tot deze werkweigering dat [onderbewindgestelde] op 13 november 2021 tijdens het rijden van haar route expres een cliënt heeft overgeslagen die zorgbehoevend was omdat zij anders als gevolg van een wegomleiding had moeten omrijden. [onderbewindgestelde] heeft de contactpersoon van [verwerende partij] en de cliënt hiervan niet mondeling op de hoogte gesteld, maar heeft alleen een sms-je naar de cliënt en een WhatsAppbericht naar [verwerende partij] gestuurd. [verwerende partij] heeft [onderbewindgestelde] na ontvangst van het WhatsAppbericht geprobeerd te bellen, maar [onderbewindgestelde] nam niet op. [verwerende partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het ging om een cliënt met hartproblemen die in de betreffende week een hoge bloeddruk had en in het ziekenhuis was geweest. De cliënt had vanwege deze hoge bloeddruk een ted kous nodig die ’s ochtends moest worden aangetrokken. Ook werd door medewerkers van [verwerende partij] zijn bloeddruk gemeten. [verwerende partij] stelt zich op het standpunt dat [onderbewindgestelde] ondanks de wegomleiding naar deze cliënt had moeten gaan en dat andere collega’s dit ook hebben gedaan. [verwerende partij] stelt dat het niet de eerste keer is dat [onderbewindgestelde] een cliënt heeft overgeslagen, dat zij dit in de zomer van 2021 verschillende keren eerder heeft gedaan en daarvoor is gewaarschuwd.
het verweer van [onderbewindgestelde]
5.7.
betwist dat sprake is van structurele werkweigering die een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Zij heeft toegelicht dat de wegomleiding haar een kwartier vertraging zou opleveren en dat zij als gevolg daarvan te laat bij haar andere cliënten zou komen. Zij heeft daarom aan de cliënt en [verwerende partij] een bericht gestuurd dat zij niet zou komen. Zij heeft deze cliënt ook later op haar route niet meer bezocht, omdat de ted kous tussen 10.00 en 11.00 uur aan moest worden gedaan zodat deze overdag lang genoeg om het been kon zitten om effect te hebben. Als zij na 11.00 uur nog naar de cliënt was gegaan, was zij dus te laat geweest om de kous nog aan te doen. [onderbewindgestelde] betwist dat zij eerder cliënten heeft overgeslagen. Het is volgens haar wel voorgekomen dat zij bij de woning van een cliënt kwam, dat deze niet opendeed en dat zij toen weg is gegaan.
de beoordeling van de dringende reden
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de werkweigering op 13 november 2021 voldoende is komen vast te staan. [onderbewindgestelde] heeft niet betwist dat zij die dag een hulpbehoevende cliënt met hartklachten niet heeft bezocht die tussen 10.00 en 11.00 uur geholpen moest worden met het aantrekken van een ted kous in verband met zijn hoge bloeddruk. Deze cliënt was voor zijn gezondheid afhankelijk van de hulp van [onderbewindgestelde] en [onderbewindgestelde] kan er daarom een zwaar verwijt van worden gemaakt dat zij deze cliënt tijdens haar dienst heeft overgeslagen. De omstandigheid dat er een wegomleiding was waardoor zij 15 minuten moest omrijden en daardoor die dag achter op schema zou komen te liggen, was geen geldige reden om deze cliënt dan maar niet te bezoeken. Ook het feit dat zij de cliënt per sms heeft bericht dat zij niet kon komen en [verwerende partij] daar via een WhatsAppbericht van op de hoogte heeft gesteld, maakt het verzuim niet minder ernstig. [onderbewindgestelde] had zelf haar verantwoordelijkheid voor deze cliënt moeten nemen en had deze verantwoordelijkheid niet zonder goede reden mogen terugschuiven naar [verwerende partij] . Als zij bezorgd was dat zij daardoor te laat bij andere cliënten zou arriveren, had zij [verwerende partij] moeten bellen om te vragen wat zij het beste kon doen. Dit heeft zij echter niet gedaan, terwijl [verwerende partij] stelt dat zij [onderbewindgestelde] had gevraagd in dergelijke gevallen te bellen en niet alleen berichtjes per sms of WhatsApp te sturen omdat deze vaak laat worden gezien. Dit laatste is door [onderbewindgestelde] niet betwist. [verwerende partij] heeft bovendien gesteld dat [onderbewindgestelde] het die ochtend helemaal niet druk had omdat zij die dag ook een andere cliënt niet heeft bezocht en er die dag meerdere cliënten uitvielen. Ook dit is door [onderbewindgestelde] niet gemotiveerd betwist.
5.9.
[verwerende partij] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [onderbewindgestelde] ook in het verleden een aantal keer een cliënt niet heeft bezocht en dat zij hiervoor een waarschuwing heeft gekregen, tijdens de mondeling behandeling aan mr. Bagasrawalla een WhatsAppbericht van 4 september 2021 van [verwerende partij] aan [onderbewindgestelde] getoond met de tekst “Vergeet je [D] niet?” [verwerende partij] heeft aan de hand van rapportages uit het dossier mevrouw [D] toegelicht dat [onderbewindgestelde] in augustus 2021 een aantal keer niet bij mevrouw [D] binnen was geweest omdat deze niet open zou hebben gedaan. Volgens [verwerende partij] is [onderbewindgestelde] daarop aangesproken. Dit is door [onderbewindgestelde] niet betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter had het [onderbewindgestelde] gelet hierop duidelijk moeten zijn dat [verwerende partij] er grote waarde aan hechtte dat cliënten die in de planning stonden ook daadwerkelijk werden bezocht en dat [verwerende partij] van haar verwachtte dat zij de nodige inspanningen zou verrichten om een bezoek mogelijk te maken. Het had [onderbewindgestelde] daarom ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat [verwerende partij] van haar verwachtte dat zij de betreffende cliënt op 13 november 2021 hoe dan ook tijdig zou bezoeken. Dit geldt temeer nu deze cliënt zeer zorgbehoevend was. Nu [onderbewindgestelde] dit zonder goede reden niet heeft gedaan en de cliënt hierdoor aan een gezondheidsrisico heeft blootgesteld, kan van [verwerende partij] in redelijkheid niet worden verwacht het dienstverband nog langer te laten voortduren. Daarbij wordt ook meegewogen dat [onderbewindgestelde] er tijdens de mondelinge behandeling geen blijk van heeft gegeven dat zij de ernst van haar plichtsverzuim inziet en dat herhaling van dit gedrag in de toekomst daardoor niet is uitgesloten.
5.10.
De feiten zoals hiervoor beschreven, leveren daarom een dringende reden op voor het aan [onderbewindgestelde] gegeven ontslag op staande voet. De persoonlijke omstandigheden van [onderbewindgestelde] - het feit dat zij een alleenstaande moeder is en dat zij een werkplek nodig heeft om haar opleiding te kunnen volgen - staan gelet op de ernst van het plichtverzuim van [onderbewindgestelde] aan een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet niet in de weg. In dat kader wordt bovendien nog opgemerkt dat [onderbewindgestelde] heeft verklaard dat zij vanaf januari 2022 een bijstandsuitkering ontvangt en dat zij in de periode daarvoor in haar levensonderhoud heeft voorzien door middel van alimentatie van haar ex-partner en financiële potjes die haar bewindvoerder nog had. Met betrekking tot de opleiding heeft [verwerende partij] gesteld dat het in de huidige arbeidsmarkt voor [onderbewindgestelde] niet moeilijk kan zijn om snel een nieuwe werkplek te vinden en dat de opleiding haar de tijd zal geven om deze te vinden. Dit is door [onderbewindgestelde] niet gemotiveerd betwist.
5.11.
Van een buitenproportionele ernstige sanctie is evenmin sprake. De handelwijze van [onderbewindgestelde] wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op haar rustende verplichting zich jegens [verwerende partij] als goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat [verwerende partij] in haar moest kunnen stellen, dat van [verwerende partij] redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.12.
[verwerende partij] heeft de arbeidsovereenkomst met [onderbewindgestelde] op 14 november 2021 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de loonvordering vanaf 14 november 2021 en de subsidiair gevorderde billijke vergoeding.
de loonvordering vanaf 1 oktober 2021 tot 14 november 2021
5.13.
[verwerende partij] heeft tijdens de mondelinge behandeling geen specifiek verweer gevoerd tegen de vordering tot betaling van het achterstallige salaris vanaf 1 oktober 2021 tot 14 november 2021. [verwerende partij] schrijft in haar e-mail van 14 november 2021 wel dat [onderbewindgestelde] schade heeft veroorzaakt aan de auto die haar in bruikleen is gegeven, dat deze kosten bij haar in rekening zullen worden gebracht en dat tot dat moment de betaling van haar loon zal worden opgeschort. In de e-mail wordt [onderbewindgestelde] ook verweten dat zij 20.000 kilometer privé met de auto heeft gereden en wordt geschreven dat dit ook voor haar rekening komt. Voor zover [verwerende partij] hiermee een beroep doet op verrekening van het achterstallige salaris met vorderingen die zij nog op [onderbewindgestelde] stelt te hebben, geldt daarvoor dat [verwerende partij] de hoogte van haar vorderingen in deze procedure niet nader heeft onderbouwd. De gegrondheid van het beroep op verrekening is hierdoor niet op eenvoudige wijze vast te stellen en de kantonrechter gaat om deze reden met toepassing van artikel 6:136 BW aan het beroep op verrekening voorbij.
5.14.
Deze loonvordering over de periode van 1 oktober 2021 tot 14 november 2021 zal daarom worden toegewezen voor zover het salaris over deze periode inderdaad nog niet is betaald. De hoogte van het loon zal aan de hand van de door [onderbewindgestelde] gewerkte uren moeten worden bepaald. De verzochte wettelijke verhoging over het achterstallige salaris als bedoeld in artikel 7:625 BW zal worden gematigd. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [verwerende partij] aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van de gedragingen van [onderbewindgestelde] tijdens haar dienstverband schade heeft geleden. Deze schade is (nog) niet bij [onderbewindgestelde] in rekening gebracht omdat [verwerende partij] kennelijk bereid was deze schade voor haar rekening te nemen als [onderbewindgestelde] afstand zou doen van haar recht op betaling van het salaris dat zij nog te goed heeft. De kantonrechter acht toekenning van de volledige wettelijke verhoging over het achterstallige salaris daarom niet billijk en zal die matigen tot 10%.
5.15.
De proceskosten zullen gezien de aard en uitkomst van deze procedure worden gecompenseerd, in die zin dat partijen hun eigen proceskosten dragen.
5.16.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.
5.17.
De veroordeling zal tegen [onderbewindgestelde] in persoon als rechthebbende worden uitgesproken. Waar hiervoor met [onderbewindgestelde] tevens haar bewindvoerder werd bedoeld die in haar naam procedeert, dient in het dictum voor [onderbewindgestelde] alleen [onderbewindgestelde] te worden gelezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [verwerende partij] tot betaling aan [onderbewindgestelde] van het achterstallige salaris over de periode van 1 oktober 2021 tot 14 november 2021 voor zover [verwerende partij] dit salaris nog niet aan [onderbewindgestelde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW van 10%;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022 en ondertekend door mr. A.R. Creutzberg.