Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder.
“5. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 125.000. Daartoe voert eiser - zakelijk weergegeven - aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. Eiser betwist dat de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten juist zijn. Voorts bepleit eiser dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte niet het taxatieverslag, de matrix en de grondstaffels heeft toegezonden, dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd omdat niet volledig is weergegeven wat op de hoorzitting is besproken, dat verweerder het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft geschonden, dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de verkoopcijfers zijn geïndexeerd en dat verweerder ten onrechte geen volledige iWOZ-kaarten heeft overgelegd waardoor de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten niet zijn onderbouwd. Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat het taxatieverslag niet is verstuurd laten vallen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en een matrix overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 220.000. Naast gegevens van de woning, bevat de matrix gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten. Met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten is volgens verweerder voldoende rekening gehouden.
7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatieverslag en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatieverslag en de daarbij gevoegde matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, te weten [adres 11] (verkocht op 22 juni 2021 met transactieprijs € 270.000), [adres 5] (verkocht op 4 december 2020 met transactieprijs € 230.000) en [adres 12] (verkocht op 30 maart 2021 met transactieprijs € 237.000). De rechtbank acht die vergelijkingsobjecten gelet op het bouwjaar, het type woning, de ligging in dezelfde wijk ( [Wijk] ), de gebruiksoppervlakte en de bouwkenmerken goed vergelijkbaar met de woning. Uit de matrix volgt dat de vergelijkingsobjecten een vergelijkbare gebruiksoppervlakte hebben en dat [adres 11] (79 m²) en [adres 12] (75 m²) beschikken over een grotere tuin dan de woning (64 m²) en [adres 5] (62 m²). Verder volgt uit de matrix dat de woning, [adres 11] en [adres 12] als gemiddeld zijn beoordeeld en [adres 5] in betere staat verkeert. Uit de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten vloeien prijzen per vierkante meter gebruiksoppervlakte voort van € 4.426 ( [adres 11] ), € 3.710 ( [adres 5] ) en € 3.885 ( [adres 12] ), met een gemiddelde van € 4.007. Nu verweerder bij de waardering van de woning is uitgegaan van een vierkante meterprijs van € 3.607 kan niet worden gezegd dat de vastgestelde waarde van de woning in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten of te hoog is vastgesteld.
9. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. Eiser heeft geen, althans onvoldoende, gronden aangevoerd waaruit volgt met welke verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden en in hoeverre dat tot een waardeverminderend effect leidt voor de woning. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door eiser aangevoerde vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar zijn met de woning nu zij, in tegenstelling tot de woning en de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten, etagewoningen zijn die niet beschikken over een tuin.
10. Eiser stelt dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte niet de matrix met grondstaffel heeft verstrekt. De rechtbank stelt vast dat eiser in de bezwaarfase een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van de gehanteerde grondstaffel, de gehanteerde cijfers en correcties voor secundaire objectkenmerken, zoals kwaliteit, onderhoud, ligging etc. (VLOK-/KOUDV-factoren), de waarde van de deelobjecten en minstens zes referentiewoningen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting desgevraagd gemotiveerd verklaard dat voor de bepaling van de waarde van de woning geen gebruik is gemaakt van een grondstaffel, VLOK-/KOUDV-factoren, indexatie van verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten en afzonderlijke waardes van deelobjecten. Over de verstrekking van de matrix heeft verweerder gesteld dat de matrix een door een taxateur in de beroepsfase handmatig opgesteld document is, dat enkel dient ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Verweerder kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij deze gegevens in de bezwaarfase niet heeft verstrekt.1 Voor wat betreft het verzoek om meer dan de drie aangedragen referentieobjecten en de daarbij behorende objectkenmerken aan te dragen, stelt de rechtbank vast dat een verplichting daartoe niet aan wet- en regelgeving of jurisprudentie is te ontlenen. Gelet op het voorgaande is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ geen sprake.
11. De stelling van eiser dat verweerder in strijd met artikel 6:17 en artikel 7:4, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door de gemachtigde in de bezwaarfase niet de waardeberekening met grondstaffel en de matrix toe te zenden, faalt. Voor wat betreft de grondstaffel en de matrix geldt, zoals hiervoor in 10 is overwogen, dat verweerder die niet gebruikt, respectievelijk pas in de beroepsfase heeft opgesteld. Aan toepassing van artikel 6:17 van de Awb wordt in zoverre niet toegekomen. Voor het overige geldt dat artikel 6:17 van de Awb niet verder gaat dan dat, in het geval er een gemachtigde is, voor verweerder de plicht bestaat aan hem de op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking te stellen, maar dat artikel heeft geen betrekking op de vraag voor welke stukken die verplichting geldt.2 Voor wat betreft schending van artikel 7:4, lid 4, van de Awb geldt dat eiser ervan heeft afgezien om te worden gehoord. Reeds daarom heeft hij geen recht op toezending van stukken op grond van artikel 7:4, lid 4, van de Awb.3
12. Eiser stelt dat de bouwtekeningen en de iWOZ-gegevens van de vergelijkingsobjecten behoren tot de stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en verzoekt verweerder deze stukken te overleggen. De bouwtekeningen4 en de iWOZ-gegevens5 van de referentieobjecten waar eiser naar heeft verwezen, behoren in beginsel niet tot op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerder is daarom in beginsel niet verplicht om deze gegevens te verstrekken. Dit zou anders kunnen zijn als eiser aannemelijk maakt dat de gehanteerde oppervlakten van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn, wat eiser in dit geval niet heeft gedaan. De enkele algemene stelling van eiser dat de gegevens omtrent de referentieobjecten, waaronder de gebruiksoppervlakte, onjuist zijn bepaald door verweerder, zijn daartoe onvoldoende.
13. Eiser bestrijdt dat de uitspraak op bezwaar deugdelijk is gemotiveerd, omdat deze enkel bestaat uit standaard tekstblokken en de inhoud van de hoorzitting niet volledig in het verslag is weergegeven. Ook deze grief faalt. In de uitspraak op bezwaar na de zinsnede “Reden voor dit besluit” worden de door eiser in zijn taxatierapport aangevoerde vergelijkingsobjecten genoemd en wordt door verweerder gemotiveerd toegelicht dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Tevens wordt toegelicht dat partijen in onderling overleg hebben afgezien van een hoorgesprek. Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder ervan blijk gegeven dat de door eiser aangevoerde gronden in zijn afweging zijn betrokken. Schending van het motiveringsbeginsel dan wel enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is derhalve niet aannemelijk geworden.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.