ECLI:NL:GHDHA:2025:98

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
BK-23/1218
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en toezendplicht op de zaak betrekking hebbende stukken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de WOZ-waarde van een woning is vastgesteld op € 220.000. De Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had deze waarde vastgesteld op 1 januari 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ook ongegrond verklaarde. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de waarde te hoog is vastgesteld en dat de Heffingsambtenaar zijn toezendplicht heeft geschonden door bepaalde stukken niet te verstrekken. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld. De waarde van de woning is vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten en de Heffingsambtenaar heeft voldoende onderbouwing geleverd voor de vastgestelde waarde. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1218

uitspraak van 9 januari 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 9 november 2023, nummer SGR 22/8530.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] in [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 220.000 (de beschikking). Met de beschikking is onder meer in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenaar) van de gemeente Den Haag naar een grondslag van € 220.000 (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk, door hem aangeduid als verweerschrift, ingediend dat bij het Hof is ingekomen op 30 oktober 2024.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 november 2024. Partijen hebben aan de zitting deelgenomen via een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding (MS Teams) met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van woning. De woning is een parterre-portiekwoning met schuur en tuin. De gebruiksoppervlakte van de woning is ongeveer 61 m2 en de tuinoppervlakte bedraagt 64 m2.
2.2.
De toenmalige gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 22 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking. In het bezwaarschrift wordt verzocht om toezending van het taxatieverslag en om uiterlijk in de uitspraak op bezwaar een overzicht op te nemen c.q. eerder toe te zenden in de vorm van een taxatiematrix van de relevante gegevens en (onderdeel)waarde(n) van de woning, waaronder in ieder geval:
“1. De gehanteerde grondstaffel; en
2. De gehanteerde cijfers en correcties voor secundaire objectkenmerken zoals kwaliteit, onderhoud, ligging etc. (VLOK/KOUDV factoren)
3. De waarde van de deelobjecten; en
4. Minstens 6 referentiewoningen gekoppeld aan de waardering van de onderhavige woning die volgens u de waarde onderbouwen.”
Het bezwaarschrift bevat een matrix met gegevens van de objecten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , leidend tot een voorgestane waarde van € 130.000.
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase op 18 maart 2022 een taxatieverslag verstrekt aan belanghebbende waarin de gegevens zijn opgenomen van de woning en van een drietal naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare en in dezelfde wijk gelegen woningen (het taxatieverslag). Het taxatieverslag vermeldt onder meer:
Adres
de woning
[adres 5]
[adres 6]
[adres 7]
Buurt
[Buurt 1]
[Buurt 2]
[Buurt 3]
[Buurt 2]
Wijk
[Wijk]
[Wijk]
[Wijk]
[Wijk]
Gemeente
[…]
[…]
[…]
[…]
Soort woning
parterre-portiekwoning
parterre-portiekwoning
parterre-portiekwoning
parterre-portiekwoning
Bouwjaar
1924
1934
1941
1932
Renovatiejaar
1998
Oppervlakte
61 m2
62 m2
63 m2
66 m2
Grondoppervlakte
102 m2
107 m2
102 m2
107 m2
Verkoopdatum
4 december 2020
10 december 2020
23 december 2020
Verkoopprijs
€ 230.000
€ 230.000
€ 232.000
WOZ-waarde
€ 220.000
€ 230.000
€ 230.000
€ 230.000
Waardepeildatum
1 januari 2021
1 januari 2021
1 januari 2021
1 januari 2021
2.4.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een taxatierapport overgelegd van [naam taxateur] met datum 1 juli 2022 (het taxatierapport van belanghebbende). In dit rapport zijn gegevens opgenomen van de woning en naar de opvatting van de taxateur van belanghebbende met de woning vergelijkbare objecten, te weten [adres 8] , [adres 9] en [adres 10] . Het rapport vermeldt appartement als woningtype van deze objecten. De waarde van de woning is in dit rapport bepaald op € 125.000. Het taxatierapport van belanghebbende vermeldt daarnaast onder meer:

“Algemene opmerkingen

Leeftijd keuken Ouder dan 30 jaar (vóór 1992)
Leeftijd badkamer Ouder dan 30 jaar (vóór 1992)
Onderhoud Gemiddeld
Duurzaamheid Matig
(…)

V.L.O.K. coderingCijferCorrectie

Voorzieningen 1.0 € -40.580
Ligging 3.0 € 0
Onderhoud 3.0 € 0
Kwaliteit/luxe 3.0 € 0”
2.5.
De uitspraak op bezwaar vermeldt onder meer:
“Met betrekking tot uw verzoek om nadere informatie, zoals grondstaffels, onderdeelwaarden en cijfers en correcties voor secundaire objectkenmerken (VLOK/KOUD-V factoren) merk ik op dat de gemeente geen grondstaffels en onderdeelwaarden hanteert, en dat de gemeente geen gebruik maakt van VLOK/KOUD-V factoren. Gelet hierop kunnen deze gegevens niet aan u worden verstrekt.
(…)
De door u in de aanvulling op het bezwaarschrift genoemde verkoopcijfers van vergelijkbare woningen zijn verkoopcijfers van etage-portiekwoningen. De onderhavige woning en de op het taxatieverslag vermelde vergelijkbare woningen zijn echter parterre-portiekwoningen. Uit de marktanalyse blijkt dat parterre-portiekwoningen bij verkoop meer opbrengen dan etage-portiekwoningen. Daarnaast zijn de woningen [adres 9] en [adres 8] verkocht als complete bouwval. [adres 10] betreft een beleggingsverkoop.
Voor wat betreft de staat van onderhoud van de onderhavige woning merk ik op dat hier voldoende rekening mee is gehouden.”
2.6.
De Heffingsambtenaar heeft in de beroepsfase een matrix in het geding gebracht die de hieronder opgenomen gegevens van de woning en van drie, naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare, woningen (de vergelijkingsobjecten). Deze matrix vermeldt:
Bezwaard object
Adres
Wijk
Objectsoort
Bouw-jaar
Tuin m2
GO m2
WOZ 2022
Waarde-
peildatum
€ / m2 GO
Opmerking
[adres 1]
[Wijk]
Part.-Portiek-woning
1924
64
61
220
1-1-2021
€ 3.607
Aangenomen gemiddelde staat.
Referenties Gemeente Den Haag
Adres
Wijk
Objectsoort
Bouw-jaar
Tuin m2
GO m2
Koop-som
Transport-datum
€ / m2 GO
Opmerking
[adres 11]
[Wijk]
Part.-Portiek-woning
1924
79
62
270
22-6-2021
€ 4.426
In gem. staat t.t.v. koop. Datum koopcontract 28-04-‘21.
[adres 5]
[Wijk]
Part.-Portiek-woning
1934
62
61
230
4-12-2020
€ 3.710
In beter dan gemiddelde staat t.t.v. koop. Datum koopcontract 09-09-‘20 verkocht.
[adres 12]
[Wijk]
Benedenwoning
1931
75
61
237
30-3-2021
€ 3.885
In gem. staat t.t.v. koop. Datum koopcontract 11-02-‘21.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder.
“5. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 125.000. Daartoe voert eiser - zakelijk weergegeven - aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. Eiser betwist dat de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten juist zijn. Voorts bepleit eiser dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte niet het taxatieverslag, de matrix en de grondstaffels heeft toegezonden, dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd omdat niet volledig is weergegeven wat op de hoorzitting is besproken, dat verweerder het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft geschonden, dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de verkoopcijfers zijn geïndexeerd en dat verweerder ten onrechte geen volledige iWOZ-kaarten heeft overgelegd waardoor de objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten niet zijn onderbouwd. Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat het taxatieverslag niet is verstuurd laten vallen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en een matrix overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 220.000. Naast gegevens van de woning, bevat de matrix gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten. Met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten is volgens verweerder voldoende rekening gehouden.
7. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
8. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatieverslag en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatieverslag en de daarbij gevoegde matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn, te weten [adres 11] (verkocht op 22 juni 2021 met transactieprijs € 270.000), [adres 5] (verkocht op 4 december 2020 met transactieprijs € 230.000) en [adres 12] (verkocht op 30 maart 2021 met transactieprijs € 237.000). De rechtbank acht die vergelijkingsobjecten gelet op het bouwjaar, het type woning, de ligging in dezelfde wijk ( [Wijk] ), de gebruiksoppervlakte en de bouwkenmerken goed vergelijkbaar met de woning. Uit de matrix volgt dat de vergelijkingsobjecten een vergelijkbare gebruiksoppervlakte hebben en dat [adres 11] (79 m²) en [adres 12] (75 m²) beschikken over een grotere tuin dan de woning (64 m²) en [adres 5] (62 m²). Verder volgt uit de matrix dat de woning, [adres 11] en [adres 12] als gemiddeld zijn beoordeeld en [adres 5] in betere staat verkeert. Uit de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten vloeien prijzen per vierkante meter gebruiksoppervlakte voort van € 4.426 ( [adres 11] ), € 3.710 ( [adres 5] ) en € 3.885 ( [adres 12] ), met een gemiddelde van € 4.007. Nu verweerder bij de waardering van de woning is uitgegaan van een vierkante meterprijs van € 3.607 kan niet worden gezegd dat de vastgestelde waarde van de woning in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten of te hoog is vastgesteld.
9. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. Eiser heeft geen, althans onvoldoende, gronden aangevoerd waaruit volgt met welke verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden en in hoeverre dat tot een waardeverminderend effect leidt voor de woning. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door eiser aangevoerde vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar zijn met de woning nu zij, in tegenstelling tot de woning en de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten, etagewoningen zijn die niet beschikken over een tuin.
10. Eiser stelt dat verweerder in de bezwaarfase ten onrechte niet de matrix met grondstaffel heeft verstrekt. De rechtbank stelt vast dat eiser in de bezwaarfase een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van de gehanteerde grondstaffel, de gehanteerde cijfers en correcties voor secundaire objectkenmerken, zoals kwaliteit, onderhoud, ligging etc. (VLOK-/KOUDV-factoren), de waarde van de deelobjecten en minstens zes referentiewoningen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift en ter zitting desgevraagd gemotiveerd verklaard dat voor de bepaling van de waarde van de woning geen gebruik is gemaakt van een grondstaffel, VLOK-/KOUDV-factoren, indexatie van verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten en afzonderlijke waardes van deelobjecten. Over de verstrekking van de matrix heeft verweerder gesteld dat de matrix een door een taxateur in de beroepsfase handmatig opgesteld document is, dat enkel dient ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Verweerder kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij deze gegevens in de bezwaarfase niet heeft verstrekt.1 Voor wat betreft het verzoek om meer dan de drie aangedragen referentieobjecten en de daarbij behorende objectkenmerken aan te dragen, stelt de rechtbank vast dat een verplichting daartoe niet aan wet- en regelgeving of jurisprudentie is te ontlenen. Gelet op het voorgaande is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ geen sprake.
11. De stelling van eiser dat verweerder in strijd met artikel 6:17 en artikel 7:4, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door de gemachtigde in de bezwaarfase niet de waardeberekening met grondstaffel en de matrix toe te zenden, faalt. Voor wat betreft de grondstaffel en de matrix geldt, zoals hiervoor in 10 is overwogen, dat verweerder die niet gebruikt, respectievelijk pas in de beroepsfase heeft opgesteld. Aan toepassing van artikel 6:17 van de Awb wordt in zoverre niet toegekomen. Voor het overige geldt dat artikel 6:17 van de Awb niet verder gaat dan dat, in het geval er een gemachtigde is, voor verweerder de plicht bestaat aan hem de op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking te stellen, maar dat artikel heeft geen betrekking op de vraag voor welke stukken die verplichting geldt.2 Voor wat betreft schending van artikel 7:4, lid 4, van de Awb geldt dat eiser ervan heeft afgezien om te worden gehoord. Reeds daarom heeft hij geen recht op toezending van stukken op grond van artikel 7:4, lid 4, van de Awb.3
12. Eiser stelt dat de bouwtekeningen en de iWOZ-gegevens van de vergelijkingsobjecten behoren tot de stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en verzoekt verweerder deze stukken te overleggen. De bouwtekeningen4 en de iWOZ-gegevens5 van de referentieobjecten waar eiser naar heeft verwezen, behoren in beginsel niet tot op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerder is daarom in beginsel niet verplicht om deze gegevens te verstrekken. Dit zou anders kunnen zijn als eiser aannemelijk maakt dat de gehanteerde oppervlakten van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn, wat eiser in dit geval niet heeft gedaan. De enkele algemene stelling van eiser dat de gegevens omtrent de referentieobjecten, waaronder de gebruiksoppervlakte, onjuist zijn bepaald door verweerder, zijn daartoe onvoldoende.
13. Eiser bestrijdt dat de uitspraak op bezwaar deugdelijk is gemotiveerd, omdat deze enkel bestaat uit standaard tekstblokken en de inhoud van de hoorzitting niet volledig in het verslag is weergegeven. Ook deze grief faalt. In de uitspraak op bezwaar na de zinsnede “Reden voor dit besluit” worden de door eiser in zijn taxatierapport aangevoerde vergelijkingsobjecten genoemd en wordt door verweerder gemotiveerd toegelicht dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Tevens wordt toegelicht dat partijen in onderling overleg hebben afgezien van een hoorgesprek. Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder ervan blijk gegeven dat de door eiser aangevoerde gronden in zijn afweging zijn betrokken. Schending van het motiveringsbeginsel dan wel enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is derhalve niet aannemelijk geworden.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
1. Vgl. Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316.
2 Vgl. Hoge Raad 20 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7148.
3 Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1107.
4 Gerechtshof Den Haag 4 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:914 en Hoge Raad 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1526.
5 Gerechtshof Amsterdam 20 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:310 en Hoge Raad 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1526

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de Heffingsambtenaar zijn toezendplicht heeft geschonden, of de Heffingsambtenaar heeft verzuimd alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen en of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning nader wordt vastgesteld op primair € 125.000 en subsidiair € 171.000, dienovereenkomstige vermindering van de aanslag, en tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar, beroep en hoger beroep.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Toezendplicht met betrekking tot in bezwaar verzochte stukken
5.1.
Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase de toezendplicht heeft geschonden. De Rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof ter zake van de toezendplicht in de rechtsoverwegingen 10 en 11 van haar uitspraak op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof onderschrijft deze gronden en maakt ze tot de zijne.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
5.2.
Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de Heffingsambtenaar ten onrechte niet de iWOZ-kaarten en de bouwtekeningen heeft overgelegd.
5.3.
iWOZ is een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengestelde verzameling van objectgegevens en foto’s van te koop aangeboden woningen in Nederland. Anders dan belanghebbende betoogt, behoren de iWOZ-gegevens en bouwtekeningen van de door de Heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Heffingsambtenaar is daarom in beginsel niet verplicht deze gegevens over te leggen. Dit kan anders zijn in het geval de Heffingsambtenaar bij het bepalen van de waarde heeft gebruikgemaakt van de iWOZ-kaarten en/of de bouwtekeningen om daaruit de kenmerken van de (vergelijkings)objecten af te leiden die van belang zijn voor de beslechting van geschilpunten, maar daarvoor biedt het dossier geen aanknopingspunten. In de omstandigheid dat belanghebbende onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de door de Heffingsambtenaar gebruikte objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten juist zijn, ziet het Hof geen aanleiding de iWOZ-kaarten en/of bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten als op de zaak betrekking hebbende stukken te beschouwen. Daarbij komt dat de bouwtekeningen in principe voor eenieder toegankelijk zijn in de lokale gemeentearchieven. Er is dus geen aanleiding om de Heffingsambtenaar op te dragen iWOZ-kaarten en bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten over te leggen.
5.4.
Belanghebbende stelt voorts dat de indexeringspercentages, de KOUDV-factoren en “ook het algoritme overigens ten overvloede” dienen te worden overgelegd.
5.5.
De Heffingsambtenaar heeft in beroep en hoger beroep verklaard voor de bepaling van de WOZ-waarde van het onderhavige jaar geen indexeringspercentages en KOUDV-factoren te hebben gebruikt. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan deze verklaring. Gegevens die de Heffingsambtenaar niet ter beschikking staan of hebben gestaan, kwalificeren niet als op de zaak betrekking hebbende stukken. De Heffingsambtenaar heeft derhalve artikel 8:42 Awb niet geschonden. Voor zover belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar geen overzicht heeft verstrekt van de op de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten toegepaste indexatiepercentages naar de waardepeildatum, overweegt het Hof dat de Heffingsambtenaar onweersproken heeft gesteld dat voor de bepaling van de waarde van de woning geen gebruik is gemaakt van een indexatie van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
5.6.
Met betrekking tot zijn verzoek tot verstrekking van een algoritme door de Heffingsambtenaar heeft belanghebbende onvoldoende specifiek gesteld welk algoritme door de Heffingsambtenaar zou zijn gebruikt bij de besluitvorming in deze zaak. Belanghebbende heeft derhalve niet voldaan aan zijn stelplicht.
Waarde van de woning
5.7.
De waarde van een woning wordt ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.8.
Op de Heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Bij de beoordeling van de vraag of de Heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan, dient evenwel gelet te worden op hetgeen door belanghebbende wordt aangevoerd (vgl. HR 3 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:332, BNB 2023/63).
5.9.
Met inachtneming van de herkansingsfunctie die de partij die hoger beroep instelt toekomt, is de onderhavige zaak opnieuw beoordeeld, waarbij alle aspecten van de stellingen van partijen in de overwegingen zijn betrokken. Die beoordeling leidt tot de conclusie dat de Rechtbank voor wat betreft de waarde op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden ingebracht die niet al in de bezwaarfase of in de beroepsfase zijn aangevoerd, noch argumenten gebezigd of nadere onderbouwingen van de in de bezwaarfase en eerste aanleg ingenomen stellingen verstrekt die een zodanig nieuw of ander licht op het onderhavige geschilpunt werpen, dat op grond daarvan de conclusie dient te worden getrokken dat de beslissing van de Rechtbank niet in stand kan blijven. Dit leidt tot de slotsom dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Slotsom
5.10.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, Chr.Th.P.M. Zandhuis en R.M. Hermans in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is op 9 januari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie in stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.