ECLI:NL:GHDHA:2025:651

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
BK-24/753
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag bpm en waardevermindering door schadeverleden

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan de belanghebbende is opgelegd. De belanghebbende had op 8 januari 2020 aangifte bpm gedaan voor een Mercedes-Benz C-klasse Estate 180 Business Solution. De verschuldigde bpm was berekend op basis van een taxatierapport, maar de Inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag geen waardevermindering wegens schade of schadeverleden in aanmerking genomen. De Rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij de vraag centraal staat of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of rekening moet worden gehouden met een schadeverleden van de auto. Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade en dat er geen aanleiding is om een waardevermindering wegens schadeverleden in aanmerking te nemen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/753

Uitspraak van 9 april 2025

in het geding tussen:

[X] h.o.d.n. [X-1] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 juli 2024, nummer SGR 23/3723.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 4.077 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 365. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de belastingaanslag naar een bedrag € 3.954 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besteden besluit;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiser te vergoeden;
  • draagt verweerder op om de toegekende vergoeding en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 279. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 8 januari 2020 aangifte bpm gedaan voor een Mercedez-Benz C-klasse Estate 180 Business Solution met kenteken [kenteken] (de auto). De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 106 en is op aangifte voldaan.
2.2.
De verschuldigde bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van de firma [naam taxateur] (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 23 november 2019 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 23 december 2019 opgesteld. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is bepaald op € 500 (handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 32.133 minus een waardevermindering wegens schade van € 31.633).
2.3.
De auto is op 31 december 2019 door de RDW gekeurd. De RDW heeft geen foto’s van de auto genomen.
2.4.
Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht om de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft op 14 januari 2020 de auto voor controle getoond. Van de controle is een rapport opgemaakt, dat is ondertekend door [naam] op 16 januari 2020 (het DRZ-rapport). DRZ heeft de netto catalogusprijs van de auto zonder opties en accessoires vastgesteld op € 29.200 en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 20.148, zijnde de laagste waarde van de handelsinkoopwaarden op basis van de koerslijsten van AutotelexPro (Marge), XRay (Marge) Rental en Eurotax XchangeNet. DRZ heeft in het rapport geen waardevermindering wegens schade dan wel schadeverleden vermeld.
2.5.
Vervolgens heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd conform het DRZ-rapport. De naheffingsaanslag bpm bedraagt € 4.077. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is geen waardevermindering in verband met schade of een schadeverleden in aanmerking genomen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of een waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen en of rekening moet worden gehouden met het schadeverleden van de auto. Eiser heeft zijn stelling dat vanwege de overgang van de NEDC-meetmethode naar de WLTP-meetmethode is uitgegaan van een te hoge CO2-uitstoot ter zitting ingetrokken. Evenmin is nog in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 54.519 bedraagt, hetgeen betekent dat de naheffingsaanslag tenminste moet worden verminderd naar een bedrag van € 3.954.
8. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dit temeer nu, zoals eiser stelt, de schade voorafgaande aan de hertaxatie is hersteld. Deze omstandigheid dient voor zijn rekening en risico te komen.
9. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder het schadeverleden van een auto een schadecorrectie rechtvaardigt. De bewijslast dat dergelijke omstandigheden zich in onderhavige zaak voordoen, rust op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voormalige schade die van dien aard is dat hieraan – ook na herstel daarvan – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. De enkele verwijzing van eiser naar de NIVRE-richtlijn is daarvoor onvoldoende.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank de naheffingsaanslag, met inachtneming van een historische nieuwprijs van € 54.519, geen waardevermindering wegens schade en een handelsinkoopwaarde van € 20.148, verminderd tot een bedrag van € 3.954. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
11. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een halfjaar toe aan de bezwaarfase.
12. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 12 okt 2020, de uitspraak op bezwaar is van 8 mei 2023 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 23 juli 2024. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van ruim 3,5 jaar verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 2.000 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een halfjaar). De overschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [1], 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
14. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiser.
(…)
[1] Zie Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, meer specifiek op welk bedrag de inkoopwaarde van de auto in beschadigde staat dient te worden vastgesteld en of rekening moet worden gehouden met een schadeverleden van de auto. Voorts is in geschil of de Rechtbank de proceskosten voor de fase van beroep juist heeft berekend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag in goede justitie. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van een hoger bedrag aan proceskosten in beroep en vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 54.519 bedraagt.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
5.2.
Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat, in weerwil van de bevindingen van DRZ, ten tijde van de aangifte met het oog op registratie sprake was van meer dan normale gebruiksschade aan de auto. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. De auto was ten tijde van het doen van aangifte nagenoeg volledig hersteld. Ten tijde van het doen van aangifte had de auto geen schade meer die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt, althans het tegendeel blijkt niet uit het dossier. Dat de auto ruim vóór de aangifte en de hertaxatie met schade is opgenomen, doet hier niet aan af. Dit betekent dat belanghebbende geen gebruik kan maken van de taxatiemethode (HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, BNB 2024/73, r.o. 3.6.1). Het Hof ziet geen aanleiding om de door de Inspecteur vastgestelde handelsinkoopwaarde te verlagen.
Waardevermindering wegens schadeverleden
5.3.
Belanghebbende voert voorts aan dat uit het taxatierapport blijkt dat de auto zwaar beschadigd was. Volgens belanghebbende moet daarom naast de in het taxatierapport opgenomen schade tevens een waardevermindering vanwege een ernstig schadeverleden worden toegepast.
5.4.
In het onder 5.2 genoemde arrest heeft de Hoge Raad voorts het volgende overwogen:
“3.6.2. Het op zich adequate wettelijke systeem laat onverlet dat de belastingplichtige in een concreet geval met succes een beroep kan doen op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU. In dat geval moet de belastingplichtige – zo volgt ook uit het arrest Mihai Manea – ter weerlegging van een naheffingsaanslag aannemelijk kunnen maken dat het geheven bedrag aan bpm hoger is dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de handelswaarde van een of meer gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die al in het binnenland zijn geregistreerd. Daartoe moet de belastingplichtige de werkelijke handelswaarde van de te registreren personenauto aantonen. Om dat te staven moet de belastingplichtige op basis van deskundigenonderzoek aantonen dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbaar schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van dat schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijk schadeverleden kenden. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit en/of een schatting in goede justitie is niet voldoende.”
5.5.
Een door de Hoge Raad bedoeld deskundigenonderzoek heeft belanghebbende niet ingebracht. Het Hof ziet daarom geen aanleiding om een waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto in aanmerking te nemen.
Proceskosten beroep
5.6.
Belanghebbende wil dat een afzonderlijk procespunt wordt toegekend voor het in beroep gedane verzoek om vergoeding van immateriële schade.
5.7.
In zijn arrest van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526, BNB 2024/21, heeft de Hoge Raad beslist dat ingeval van een ongegrond beroep wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegekend, bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand de Hoge Raad voortaan tot uitgangspunt neemt dat op een verzoek om schadevergoeding een wegingsfactor 0,25 (zeer licht) van toepassing is zoals voorzien in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof leest het hiervoor geciteerde arrest zo dat in het geval sprake is van een ongegrond beroep, maar recht bestaat op een vergoeding van immateriële schade, dat dan recht bestaat op een vergoeding van proceskosten voor het desbetreffende verzoek door het toekennen van één punt met een wegingsfactor van 0,25 (en zulks in afwijking van het arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140, r.o. 3.14.1). In andere gevallen waarin het beroep op inhoudelijke gronden gegrond wordt verklaard en in verband daarmee een proceskostenvergoeding wordt toegekend, bestaat geen recht op een afzonderlijke vergoeding voor het verzoek om vergoeding van immateriële schade. Het verzoek om een vergoeding van immateriële schade gaat dan op in de proceshandeling ‘beroep/verweerschrift’.
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, H.A.J. Kroon en A. van Dongen, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler.
Griffier, Voorzitter,
A.T.J. Schnitzeler T.A. de Hek
De beslissing is op 9 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.