Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 29 september 2023, waarmee de Staat in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 25 juli 2023;
- de memorie van grieven van de Staat;
- de memorie van antwoord van [verweerder], met bijlagen.
3.Feitelijke achtergrond
“op 31 augustus 2021 (effectief uitgevoerd door Bitvavo op 20 september 2021) beslag is gelegd”op de cryptovaluta van [verweerder] bij Bitvavo. Partijen zijn het erover eens dat op 20 september 2021 in elk geval is binnengekomen in de OM-wallets bij Bitonic:
- 0,82971083 BTC, waarvan 0,76035671 BTC van [verweerder]; de rest was van een van medeverdachte, en
- 24.70184735 ETH.
BTC en ETHdie dag waren omgezet in euro’s en dat de netto-opbrengst € 89.834,80 bedroeg. In dit bedrag was ook de opbrengst van de verkoop van valuta van een medeverdachte begrepen. De netto-opbrengst (na aftrek van de ten laste van [verweerder] komende fee van Bitonic) van de verkoop van de BTC en ETH van [verweerder] bedroeg
€ 87.343,11 [1] .
REQen
ETCzojuist waren omgezet in euro’s. Niet in geschil is dat de in die mededeling vermelde hoeveelheid ETC niet klopt; de vermelde totale netto-opbrengst klopt wel:
€ 7.768,38 [2] .
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
- ten laste van hem strafvorderlijk beslag is gelegd op een voorwerp van hem,
- dat goed vervolgens door de beslaglegger tegelde is gemaakt en
- op enig moment daarna teruggave wordt bevolen, bijvoorbeeld omdat, zoals in dit geval, de strafvervolging niet wordt doorgezet.
op het moment van beslaglegging(standpunt [verweerder]) of dat de beslagene in beginsel alleen aanspraak kan maken op de
waarde ten tijde van vervreemding, door uitkering van de (netto-)verkoopopbrengst (standpunt Staat).
“uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop (…) heeft opgebracht”. Niet weersproken is dat de cryptovaluta met een machtiging respectievelijk in opdracht van het OM door de aangewezen bewaarder (Bitonic) zijn verkocht (op 24 september 2021 respectievelijk 21 oktober 2021). Het in artikel 119 lid 2 Sv bedoelde geval doet zich hier dus voor. Het beslag is na vervreemding op de verkoopopbrengst blijven rusten (artikel 117 lid 4 Sv) en het is die verkoopopbrengst die op grond van artikel 119 lid 2 Sv moet worden uitgekeerd.
zonder meerverplicht is om elke vorm van waardedaling te vergoeden als hij zich niet houdt aan die termijn van vijf dagen. Voor een dergelijke algemene regel bestaat geen rechtsgrond. Buiten het geval van onrechtmatige beslaglegging (zie hiervóór onder 6.1.) kan van een eventuele compensatieplicht alleen sprake zijn als de Staat dermate onzorgvuldig te werk gaat bij (het kiezen van het tijdstip van) de tegeldemaking, dat dit als zodanig onrechtmatig jegens de beslagene moet worden aangemerkt. Het is de beslagene die dat moet stellen en onderbouwen. Bij cryptovaluta gaat het om voorwerpen waarvan niet bij voorbaat vaststaat dat deze minder waard worden naarmate het beslag voortduurt; er kan zich net zo goed een waardestijging voordoen. De beslagene kan daarom niet volstaan met de enkele stelling dat na de termijn van vijf dagen is vervreemd en dat in de tussentijd een waardedaling heeft plaatsgevonden. De beslagene zal bijvoorbeeld moeten stellen en onderbouwen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij de opgetreden (niet te verwaarlozen) waardedaling had kunnen en moeten voorzien en omdat hij wel eerder had kunnen en moeten verkopen. Zodanig (of ander) onrechtmatig handelen heeft [verweerder] niet gesteld en is overigens ook niet gebleken. Dit betekent dat er geen reden is om een uitzondering te maken op de regel van artikel 119 lid 2 Sv. De Staat heeft dus terecht de verkoopopbrengst uitgekeerd.
- In deze zaak bestaat discussie over de datum van beslaglegging en daarmee ook over de vraag of binnen vijf dagen na beslaglegging is verkocht. Zoals hiervoor overwogen stelt [verweerder] dat doorslaggevend is het moment waarop hij niet meer bij zijn cryptovaluta kon en dat 20 september 2021 dus de dag van beslaglegging was, omdat het saldo van zijn account toen nul was (zie hierboven 3.4. en 6.8.). De Staat stelt daartegenover dat het beslag pas is voltooid als het voorwerp niet alleen uit de beschikkingsmacht van de beslagene is geraakt, maar ook in de macht van de beslaglegger is gekomen. Volgens de Staat was dit wat betreft de BTC en de ETH inderdaad op 20 september 2021 het geval (daarover bestaat dus eensgezindheid), maar wat betreft de REQ en ETC niet eerder dan op 21 oktober 2021, omdat Bitonic pas op die dag meldde dat de bewuste valuta waren binnengekomen in de OM-wallets. Als de Staat met die ‘melding’ doelt op het overgelegde bericht van Bitonic van 21 oktober 2021 (zie hierboven onder 3.6.), dan kan het hof dit niet volgen. In dat bericht staat immers alleen dat de REQ en ETC die dag zijn
- Het is de vraag of het beslag in deze zaak niet moet worden gezien als een beslag op een vorderingsrecht in plaats van als een beslag op roerende zaken (van dat laatste was sprake in de door partijen aangehaalde uitspraken
7.Beslissing
- wijst de vorderingen van [verweerder] af;
- veroordeelt [verweerder] tot terugbetaling aan de Staat van een bedrag van € 15.358,60 plus de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2023;
- bepaalt dat als [verweerder] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en de Staat hem dit arrest moet laten betekenen, hij de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na deze uitspraak;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.