Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van het eerste middel
5.Slotsom
6.Beslissing
25 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen. Het Gerechtshof had de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd van € 72.087,-, na een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 104.447,-. Dit bedrag was vastgesteld op basis van een rapport van de politie en de verbeurdverklaring van twee auto's en een geldbedrag. De betrokkene stelde dat de waarde van de verbeurdverklaarde voertuigen niet correct was vastgesteld en dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de aankoopprijzen van deze voertuigen.
De Hoge Raad oordeelde dat de waarde van de verbeurdverklaarde voertuigen in mindering moet worden gebracht op de betalingsverplichting, en niet op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad benadrukte dat de waarde van de voertuigen moet worden vastgesteld op het moment van inbeslagneming en dat deze waarde het voordeel vertegenwoordigt dat de betrokkene door de verbeurdverklaring is ontnomen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte waardebepaling van verbeurdverklaarde voorwerpen in het kader van ontnemingsprocedures en de noodzaak om de financiële positie van de veroordeelde recht te doen.