ECLI:NL:GHDHA:2025:317

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
200.332.133/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot afgifte bescheiden ex artikel 843a Rv afgewezen; ontvankelijkheid tegenverzoeken tot vergoeding beslagkosten

In deze zaak heeft Merle Wood & Associates Inc. (MWA) een verzoek ingediend tot afgifte van bescheiden op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank Rotterdam heeft dit verzoek afgewezen, omdat MWA niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtsbetrekking waarop het verzoek betrekking heeft, bestaat. MWA heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank bestreden, maar het hof heeft de afwijzing van het verzoek bekrachtigd. Het hof oordeelt dat MWA onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de claim op een commissie van 5% in verband met een shipbuilding contract tussen de Klant en Oceanco. Het hof heeft ook geoordeeld dat Oceanco ontvankelijk is in haar tegenverzoeken tot vergoeding van beslagkosten en andere kosten. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling van de tegenverzoeken. De proceskosten in hoger beroep zijn voor rekening van MWA, die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.332.133/01
Zaak-rekestnummer rechtbank : C/10/640068 / HA RK 22-619
Beschikking van 11 maart 21025
in de zaak van
Merle Wood & Associates Inc.,
gevestigd in Fort Lauderdale, Florida (USA),
verzoekster,
advocaat: mr. J.A.I. Verheul, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
Alblasserdam Yachtbuilding B.V.,
gevestigd in Alblasserdam,
verweerster,
advocaat: mr. M.C. de Vries, kantoorhoudend in Den Haag.
Het hof zal partijen hierna MWA en Oceanco noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak betreft een verzoek tot afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv.
1.2
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 843a Rv dat voldoende aannemelijk moet zijn dat de rechtsbetrekking waarop het verzoek ziet, bestaat. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verweerster ontvankelijk is in haar voorwaardelijke tegenverzoeken tot vergoeding van de beslagkosten, de kosten van het exhibitieverzoek en de door het exhibitieverzoek door haar geleden schade.
1.3
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, met bijlagen, ter griffie ingekomen op 21 juni 2023, is MWA in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2023.
2.2
Oceanco heeft een verweerschrift, met bijlagen, ingediend dat op 4 april 2024 is ontvangen ter griffie van het hof. Partijen hebben hun standpunten uiteengezet tijdens de mondelinge behandeling op 2 december 2024. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Bij brieven van 13 februari 2025 hebben MWA respectievelijk Oceano op het proces-verbaal gereageerd. Beide brieven zijn aan het proces-verbaal gehecht. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Merle Wood producties 36 t/m 41 overgelegd en Oceanco producties 14 onder intrekking van de bij verweerschrift overgelegde productie 12. In verband met ter mondelinge behandeling op gang gekomen besprekingen tussen partijen over een minnelijke regeling is toen nog geen uitspraakdatum bepaald.
2.3
Nadat partijen aan het hof hebben bericht dat een minnelijke regeling niet mogelijk is gebleken, is een datum voor de beschikking bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen is niet gegriefd. Weliswaar klaagt MWA in grief 1 erover dat de rechtbank de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende heeft vastgesteld, maar de rechtbank is niet gehouden alle aangevoerde feiten in zijn beschikking op te nemen. Het hof zal de door MWA aangevoerde feiten en omstandigheden, voor zover relevant voor zijn beslissing, (alsnog) in zijn beoordeling betrekken.
3.2
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. a) MWA is een makelaar (hierna ook: broker) in de superjachtenbranche en is onder meer gespecialiseerd in de bemiddeling tussen kopers en verkopers (scheepswerven) van superjachten.
b) Alblasserdam Yachtbuilding B.V. is een Nederlandse scheepswerf die gespecialiseerd is in het ontwikkelen, bouwen en verkopen van luxe superjachten. Zij opereert onder de handelsnaam Oceanco.
c) In de exclusieve branche waarin partijen opereren komt het voor dat brokers bemiddelen tussen de scheepswerf die het superjacht bouwt en (potentiële) kopers. Hiervoor ontvangt de broker van de scheepswerf een commissie. De (potentiële) koper is van die commissiebetaling op de hoogte.
d) In 2008 hebben partijen een mondelinge commissieovereenkomst gesloten. MWA heeft de heer [naam 1] (hierna: de Klant) bijgestaan in de onderhandelingen met Oceanco voor de aankoop van het superjacht [nummer 2] . MWA heeft hiervoor van Oceanco een commissie van 3,5% (ongeveer [bedrag] ) ontvangen.
e) In april 2017 heeft Oceanco een shipbuilding contract gesloten met (indirect) de Klant voor de bouw van een nieuw superjacht, de [nummer 1] .
f) Bij e-mail van 15 maart 2022 van haar advocaat schreef MWA aan Oceanco:
“This letter aims to provide Oceanco with a final opportunity to voluntarily fulfil its debt to MWA, consisting of the industry standard 5% broker fee with respect to the new build [nummer 1] . As you are aware, MWA introduced(de Klant, hof)
to Oceanco.
This introduction by MWA has resulted in(de Klant, hof
) (i) signing the
shipbuilding contract in relation to one 86m Oceanco Motor Yacht with Hull No. [nummer 2] ( [naam jacht 2] ) and (ii) buying and taking delivery of [naam jacht 2] .
Since MWA introduced(de Klant, hof
) to Oceanco, Oceanco owed commission to MWA, calculated over the purchase price of [naam jacht 2] .
This commission on [nummer 2] has been paid by Oceanco to MWA.
Although it was a highly top-secret negotiation, MWA heard that a shipbuilding contract with respect to a new build yacht was concluded between Oceanco and(de Klant, hof)
on or about 16 April 2018 (Shipbuilding Contract). Oceanco owes to MWA the industry standard 5% broker fee with regard
to this new build yacht(de Klant, hof)
has bought from Oceanco. This has been made clear by MWA in inter alia various a-mails to Oceanco, both prior to and after the signing of the Shipbuilding Contract. (…)”
g) Oceanco heeft bij e-mail van 16 maart 2022 gereageerd en gesteld dat zij het niet eens is met de inhoud van voornoemde e-mail en dat MWA geen recht heeft op enige commissie.
h) Bij brief van 20 april 2022 schreef de advocaat van Oceanco:
“In your demand letter, MWA claims payment of a supposed brokerage commission of 5% of the Purchase Price regarding the sale of the new build [nummer 1] to (…) ("the Client"), which supposedly was introduced to Oceanco by MWA.
As stated in the email of 16 March 2022, Oceanco explicitly denies MWA's claim and the allegations made in your letter.
At the end of 2007, the Client first visited the yacht of Oceanco's former owner. This first meeting (the "introduction") between the Client and Oceanco's former owner was not arranged by or through MWA. After this visit the Client - through one of his friends - involved MWA to explore the possibilities regarding an Oceanco yacht and in the end to help him negotiate a deal for [nummer 2] . At that time MWA was fully compensated for its services on that specific project through the commission (of 3,5 %, andnot
5% as implied by MWA) paid to them by Oceanco.
Almost 10 years later the Client and Oceanco concluded a shipbuilding contract for a new yacht ( [nummer 1] ). In relation to this agreement no brokers were used by the parties.Therefore, there have also not been any brokerage activities at all from MWA’s side regarding that order.
MWA's statement that it should nonetheless receive 5 % commission for project [nummer 1] simply because it was involved with project [nummer 2] cannot hold.
First, the fact that MWA received commission for [nummer 2] of course does not mean that MWA would be entitled to commission (let alone a commission of 5 %) for any orders placed by the Client beyond [nummer 2] without being involved. Furthermore, Oceanco is not party to any oral or written commission agreement with MWA in connection with any orders placed with Oceanco by the Client beyond [nummer 2] . Oceanco did not agree at all that any further orders from the Client would entitle MWA to a 5 % commission. In absence of such an agreement MWA are not entitled to any payment whatsoever.
Oceanco never responded to MWA's (written) contentions concerning the commission on [nummer 1] as these are simply not true. (…) The mere fact that Oceanco did not respond of course does not mean that Oceanco acknowledges these contentions, rather to the contrary. (…)
What is more,(…) Oceanco did not in any way discuss or "pitch" MWA for a 2,5% repeat client commission during the Monaco Yacht show in 2015. (…)
Consequently, MWA is not entitled to any commission by Oceanco.”
i. i) Op 2 juni 2022 heeft MWA conservatoir bewijsbeslag gelegd op basis van het daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam van 2 mei 2022.
j) De beslagen bescheiden zijn in bewaring gegeven bij DigiJuris B.V. (hierna: DigiJuris) die krachtens het verlof van de voorzieningenrechter is aangewezen tot gerechtelijk bewaarder volgens artikel 709 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Bij verzoekschrift van 15 juni 2022 heeft MWA – na wijziging van het verzoek en zakelijk weergegeven – de rechtbank verzocht:
I. Oceanco te veroordelen om, aan MWA primair afschrift van en subsidiair inzage te verstrekken in:
i. alle correspondentie en interne bescheiden opgemaakt vanaf 1 september 2015 met betrekking tot de aan MWA te betalen commissie voor de [nummer 1] (althans enig ander jacht dat mogelijkerwijs aan (indirect) de Klant zou worden verkocht) onder de bepaling dat:
a. hieronder in ieder geval valt: e-mailcorrespondentie waarbij de navolgende (rechts)personen als "verzender", "ontvanger", "bcc", "cc" of "forward" betrokken zijn: de heer [naam 2] , de heer [naam 3] , de heer [naam 4] , personen werkzaam voor Alblasserdam Yachtbuilding B.V., de heer [naam 5] , de heer [naam 6] , personen werkzaam voor Merle Wood & Associates Inc., althans door de rechtbank in goede justitie aan te duiden personen en steeds indien en voor zover deze correspondentie ook overigens onder de omschrijving als opgenomen in onderdeel i. valt en ongeacht op welke wijze deze correspondentie aan of door Alblasserdam Yachtbuilding B.V. is (toe)gezonden;
b. hieronder in ieder geval valt: correspondentie en interne bescheiden waarin een of meer van de navolgende trefwoorden (en/of combinaties daarvan) voorkomen (of afkortingen daarvan): " [nummer 1] ", "commissie", "(broker) fee", "2,5%", "5%", " [naam 7] ", " [naam 5] ", "MWA", "Monaco Yacht Show (2015)", "Fort Lauderdale", "[naam Klant]", " [naam 8] " en " [naam bedrijf 1] ", althans door de rechtbank in goede justitie aan te duiden trefwoorden en steeds indien en voor zover deze correspondentie ook overigens onder de omschrijving als opgenomen in onderdeel i. valt en ongeacht op welke wijze deze correspondentie aan of door Alblasserdam Yachtbuilding B.V. is (toe)gezonden;
met dien verstande dat onder "personen werkzaam voor" als bedoeld in onderdeel i. tevens wordt verstaan werknemers en bestuurders;
waarbij onder "correspondentie" als bedoeld in onderdeel i. steeds wordt verstaan: brieven, faxberichten, e-mailcorrespondentie, sms-berichten, WhatsApp-berichten, voice-berichten, voicemails; en waarbij onder "interne bescheiden" als bedoeld in onderdeel i. steeds wordt verstaan: notulen, telefoonnotities, aantekeningen;
ii. alle correspondentie en interne bescheiden naar aanleiding van de e-mails van MWA aan Oceanco van 22 december 2015, 5 mei 2016, 16 april 2018, 27 april 2018, 25 oktober 2019, 23 december 2019 en 3 maart 2020;
waarbij onder "correspondentie" als bedoeld in onderdeel ii. steeds wordt verstaan: brieven, faxberichten, e-mailcorrespondentie, sms-berichten, WhatsApp-berichten, voice-berichten, voicemails; en
waarbij onder "interne bescheiden" als bedoeld in onderdeel ii. steeds wordt verstaan: notulen, telefoonnotities, aantekeningen;
iii. het shipbuilding contract voor de [nummer 1] dat op of omstreeks 16 april 2018 is gesloten;
II. op de voet van artikel 843a lid 2 Rv te bepalen dat primair afschrift en subsidiair inzage zal worden verschaft doordat:
a. DigiJuris alle beslagen data (voor zover nodig) zal indexeren en vervolgens de relevante bescheiden als bedoeld in onderdeel i. tot en met iii. zal selecteren en exporteren aan de hand van onder meer de onderwerpen van de bescheiden, de bij de bescheiden betrokken personen en de in onderdeel i. tot en met iii. opgenomen zoektermen althans andere zoektermen zoals door de rechtbank te bepalen;
b. waarbij de rechtbank bepaalt dat DigiJuris gerechtigd is om aan de vorenbedoelde selectie toe te voegen die stukken waarvan de inhoud redelijkerwijze in verband kan worden gebracht met in onderdeel i. tot en met iii. omschreven onderwerpen, zonder dat in die stukken een zoekterm is vermeld;
c. waarna de vorenbedoelde selectie eerst ter inzage aan Oceanco ter beschikking zal worden gesteld, opdat Oceanco eventuele bezwaren binnen een door de deurwaarder te stellen redelijke termijn aan de deurwaarder kenbaar kan maken;
d. en dat vervolgens een afschrift van deze selectie aan MWA zal worden verstrekt, met dien verstande dat indien Oceanco tegen het verstrekken van een afschrift van vorenbedoelde selectie bezwaar maakt, hierover geen overeenstemming kan worden bereikt met de deurwaarder en hierover de bevoegde voorzieningenrechter is aangezocht, de termijn van het verstrekken van afschrift eerst verstrijkt één dag nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan;
althans, subsidiair, op een andere, door de rechtbank op de voet van artikel 843a lid 2 Rv te bepalen wijze tot de verstrekking van de in onderdeel i. tot en met iii. omschreven correspondentie, interne bescheiden en andere bescheiden, over te gaan;
III. Oceanco te veroordelen te gehengen en te gedogen dat DigiJuris op de onder II omschreven wijze primair afschrift en subsidiair inzage aan MWA zal verschaffen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 per dag(deel) dat de overtreding voortduurt, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
IV. een voorlopig getuigenverhoor te gelasten ex artikel 186 Rv
V. Oceanco te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
4.2
Oceanco heeft op haar beurt verzocht te bepalen dat de beslagkosten, de kosten van het exhibitieverzoek, alsmede de door het beslag en de exhibitievordering geleden schade, waaronder advocaatkosten, door MWA aan Oceanco vergoed moeten worden. Oceanco verzocht tevens om het gelegde bewijsbeslag op te heffen.
4.3
De rechtbank heeft het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor en het verzoek tot verstrekken van afschriften en bescheiden (het exhibitieverzoek) gesplitst in twee afzonderlijke zaken.
4.4
Bij beschikking van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:2494) heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor gelast (verzoek IV).
4.5
Bij de thans bestreden beschikking van dezelfde datum (ECLI:NL:RBROT:2023:2495) heeft de rechtbank het exhibitieverzoek van MWA (verzoeken I t/m III) afgewezen, geoordeeld dat Oceanco ontvankelijk is in haar zelfstandig tegenverzoeken, en de overige beslissingen (proceskosten en inhoudelijk oordeel over de zelfstandig tegenverzoeken) aangehouden. De rechtbank heeft – voor zover nodig – tussentijds hoger beroep tegen deze tussenbeschikking opengesteld.

5.Verzoek in hoger beroep

5.1
MWA is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de beschikking van de rechtbank. Zij heeft verschillende bezwaren tegen de beschikking aangevoerd. Zij verzoekt – na wijziging van eis – de beschikking te vernietigen en
I. Oceanco te veroordelen om MWA binnen veertien dagen na betekening van de in dezen te wijzen beschikking primair afschrift van en subsidiair inzage in de navolgende bescheiden te verstrekken:
i. correspondentie, interne bescheiden en andere bescheiden opgemaakt vanaf 1 september 2015 met betrekking tot de aan MWA te betalen commissie voor de [nummer 1] (althans enig ander jacht dat mogelijkerwijs aan (indirect) de Klant zou worden verkocht);
ii. correspondentie, interne bescheiden en andere bescheiden naar aanleiding van de e-mails van MWA aan Oceanco van 22 december 2015, 5 mei 2016, 16 april 2018, 27 april 2018, 25 oktober 2019, 23 december 2019 en 3 maart 2020; waarbij onder "correspondentie" wordt verstaan: brieven, faxberichten, e-mails, sms-berichten, WhatsApp-berichten, direct-messaging berichten, voice-berichten, voicemails en waarbij onder "interne bescheiden" wordt verstaan: notulen, telefoonnotities, aantekeningen en waarbij onder "bescheiden" ook digitale bescheiden worden verstaan, waaronder ook bescheiden die in de cloud zijn opgeslagen;
iii. het shipbuilding contract voor de [nummer 1] dat op of omstreeks 16 april 2018 is gesloten;
II. Op de voet van artikel 843a lid 2 Rv te bepalen dat primair afschrift van en subsidiair inzage in de bescheiden die krachtens het op 2 juni 2022 gelegde beslag in beslag en (op de voet van artikel 709 Rv) in bewaring zijn genomen, zal worden verschaft doordat:
a. DigiJuris B.V. alle bescheiden die krachtens het op 2 juni 2022 gelegde beslag in beslag en in bewaring zijn genomen zal indexeren en vervolgens de bescheiden als omschreven in onderdeel I. van het petitum zal selecteren en exporteren aan de hand van onder meer:
- de onderwerpen van de bescheiden;
- de navolgende bij de bescheiden betrokken personen, al dan niet als "verzender", "ontvanger", "bcc", "cc", of "forward": [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] ;
- en de navolgende (combinaties van) zoektermen althans andere zoektermen zoals door het hof bepaald: " [nummer 1] ", "commissie", "commission", "(broker) fee", "2,5%", "5%", " [naam 7] ", " [naam 7] ", "MWA", "Monaco Yacht Show (2015)", " [naam 1] ", " [naam 1] ", " [naam 8] " en " [naam bedrijf 1] ";
b. waarbij het hof zekerheidshalve bepaalt dat DigiJuris B.V. gerechtigd is om bescheiden waarvan de inhoud redelijkerwijze in verband kan worden gebracht met de in onderdeel I van het petitum omschreven onderwerpen te selecteren en exporteren, zonder dat in die stukken een zoekterm is vermeld of één van de hiervóór genoemde personen betrokken is;
c. waarna DigiJuris B.V., althans de deurwaarder, vorenbedoelde selectie eerst ter inzage aan Oceanco ter beschikking zal stellen, opdat Oceanco eventuele bezwaren binnen een door de deurwaarder te stellen redelijke termijn aan de deurwaarder kenbaar kan maken;
d. en dat vervolgens DigiJuris B.V., althans de deurwaarder, een afschrift van de geselecteerde bescheiden aan MWA verstrekt, met dien verstande dat indien Oceanco tegen verstrekking van een afschrift van vorenbedoelde selectie bezwaar maakt, hierover geen overeenstemming kan worden bereikt met de deurwaarder en hierover de bevoegde voorzieningenrechter is aangezocht (executiegeschil), de termijn van het verstrekken van afschrift eerst verstrijkt één dag nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan;
althans, subsidiair, dat het hof op de voet van artikel 843a lid 2 Rv aan andere wijze bepaalt waarop selectie en verstrekking van de in onderdeel I omschreven correspondentie en interne bescheiden en andere bescheiden plaatsvindt;
III. Oceanco te veroordelen te gehengen en te gedogen dat DigiJuris B.V. op de in onderdeel II. van het petitum omschreven wijze primair afschrift en subsidiair inzage aan Merle Wood & Associates, Inc. zal verschaffen;
IV. Oceanco te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 25.000 per dag(deel) dat niet aan enige deel van de hoofdveroordeling wordt voldaan, althans een door het hof in goede justitie te bepalen dwangsom;
V. Oceanco te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van MWA op het volgende: de rechtbank heeft ten onrechte de door MWA aangevoerde feiten niet voldoende vastgesteld, althans in de overwegingen betrokken (grief 1); de rechtbank heeft de door de Hoge Raad in het Semtex-arrest (HR 7 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251) gegeven maatstaf voor het aannemen van een rechtsbetrekking niet (geheel) juist en te streng toegepast (grief 2); Oceanco is niet-ontvankelijk in haar zelfstandige tegenverzoeken, omdat deze moeten worden ingeleid met een dagvaarding, terwijl deze procedure een verzoekschriftprocedure betreft (grief 3).

6.Beoordeling in hoger beroep

Exhibitievordering toewijsbaar?

6.1
De eerste vraag die het hof heeft te beantwoorden is of het exhibitieverzoek van MWA terecht door de rechtbank is afgewezen. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
6.2
Het Nederlandse recht kent geen algemene exhibitieplicht voor partijen, in die zin dat partijen ten opzichte van elkaar verplicht zijn tot het verschaffen van informatie en documenten, althans daartoe gedwongen kunnen worden door de rechter. De exhibitieplicht van artikel 843a Rv vormt dus een uitzondering op de hoofdregel dat iemand onder hem berustende bescheiden niet aan een ander ter inzage hoeft te geven. Om zich met succes op die uitzondering te kunnen beroepen moet – zo volgt uit artikel 843a Rv – aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden hebben met name tot doel zogenoemde “
fishing expeditions”te voorkomen. Van een fishing expedition kan wordt gesproken, als eiser/verzoeker niet weet over welke informatie de wederpartij beschikt, maar door het instellen van een vordering tot inzage of afgifte van stukken hoopt belastende informatie te vergaren. Het is met andere woorden niet de bedoeling dat de eiser zonder deugdelijke grond gaat rondneuzen in andermans stukken.
6.3
De inzagevordering wordt daarom begrensd door drie vereisten: (1) de eiser/verzoeker moet een rechtmatig belang hebben bij afgifte of inzage, (2) het moet gaan om ‘bepaalde bescheiden’ en (3) de stukken moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij de (rechtsvoorganger van) eiser/verzoeker partij is. Voor dit laatste vereiste geldt als maatstaf – zo oordeelde de Hoge Raad in het Semtex-arrest – dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering of het verzoek ziet, voldoende aannemelijk moet zijn. Die maatstaf stelt de rechter in staat een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser of verzoeker om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Die maatstaf biedt de rechter voorts voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen.
6.4
Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal derhalve gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen. De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv bij een gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal.
6.5
In dit geval strijden partijen over de vraag of een rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan MWA tegenover Oceanco aanspraak kan maken op 5% commissie, in verband met een (indirect) door de Klant met Oceanco gesloten contract voor de bouw van de [nummer 1] . MWA heeft naar het oordeel van het hof – gelet op het gemotiveerde verweer van Oceanco – onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijke rechtsbetrekking bestaat. Daarbij gaat het met name om het volgende.
  • Tussen partijen staat vast dat MWA jegens Oceanco aanspraak heeft gemaakt op betaling van een commissie van 3,5% voor bemiddeling bij het contract voor de bouw van de [nummer 2] . Hiervan uitgaande ligt het niet direct in de rede, dat Oceanco heeft ingestemd met een afspraak die inhoudt dat zij bij een eventueel volgende aankoop van de Klant aan MWA een commissie van 5% verschuldigd zal zijn. Dit geldt temeer omdat MWA de Klant bij de totstandkoming van de overeenkomst voor de [nummer 2] heeft bijgestaan, terwijl dat voor een volgende aankoop nog geenszins vaststond dat dit weer het geval zou zijn.
  • Een recht op 5% commissie voor de aankoop van de [nummer 1] baseert MWA (mede) op een (volgens haar) binnen de branche geldend gebruik. Dit gebruik is door Oceanco echter gemotiveerd weersproken. Volgens Oceanco worden commissieafspraken altijd per jacht gemaakt. Het is ook niet uitgesloten, aldus Oceanco ter zitting, dat bij een eerste aankoop makelaar A bemiddelt en bij een tweede aankoop makelaar B. Alleen makelaar B heeft in dat geval recht op commissie. Dit heeft volgens Oceanco nooit tot problemen geleid. MWA heeft dit niet, laat staan gemotiveerd, weersproken.
  • MWA stelt dat redelijk is dat zij ook bij eventuele vervolgaankopen door de Klant, jegens Oceanco aanspraak kan maken op commissie, omdat zij de Klant bij Oceanco heeft geïntroduceerd. Oceanco heeft dit laatste echter gemotiveerd betwist: de Klant zou niet door MWA, maar via een vriend, de heer [naam 9] , zijn uitgekomen bij Oceanco. De Klant heeft vervolgens de hulp van MWA ingeroepen bij de onderhandelingen. MWA heeft dit op haar beurt niet weersproken.
  • De enkele omstandigheid dat MWA zeven e-mails aan Oceanco heeft gestuurd, waarin zij melding heeft gemaakt van haar recht op 5% commissie bij een vervolgaankoop door de klant en Oceanco hierop nimmer heeft gereageerd, maakt niet dat sprake is van (stilzwijgende) erkenning van Oceanco van dit recht. De omstandigheid dat MWA over een langere periode haar aanspraken steeds heeft herhaald, wijst er juist op dat zij niet erop heeft vertrouwd (en ook niet gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen) dat Oceanco (al) met 5% commissie had ingestemd.
  • De
  • Daar komt bij dat, ook al is de verklaring van [naam 5] , zoals MWA heeft benadrukt, onder ede afgelegd, Oceanco geen gelegenheid heeft gehad [naam 5] te bevragen.
6.6
Gelet op het voorgaand, ligt naar het oordeel van het hof daarom het horen van [naam 5] als getuige – waarbij de rechter en de wederpartij [naam 5] nader kunnen bevragen over de totstandkoming van de gestelde overeenkomst – meer in de rede dan een, naar zijn aard ingrijpende, exhibitievordering. Aangezien het verzoek van MWA om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten is toegewezen, is MWA hiertoe ook al in de gelegenheid gesteld. Daarbij komt dat MWA niet op zoek is naar specifieke stukken om het bestaan van de gestelde overeenkomst te bewijzen, maar in feite op zoek is naar interne stukken die zij – naar zij hoopt – kan gebruiken om aan te tonen dat Oceanco zich bewust was van het feit dat zij (op basis van gebruik dan wel toezeggingen aan MWA) een commissie verschuldigd is van 5%. Zoals gesteld is een artikel 843a-vordering echter niet bedoeld voor
fishing expeditions.
6.7
Dit een en ander betekent dat de grieven 1 en 2 falen en de bestreden beslissing voor wat betreft de afwijzing van de verzoeken van MWA zal worden bekrachtigd.
Oceanco ontvankelijk in tegenverzoeken
6.8
MWA is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het uit een oogpunt van doelmatige rechtspleging past dat de verwerende partij bij wijze van tegenverzoek vorderingen respectievelijk verzoeken voor zover te relateren aan de exhibitie en/of het bewijsbeslag in een 843a Rv-procedure aan de rechtbank kan voorleggen. Het oogpunt van een doelmatige rechtspleging kan niets afdoen aan het feit dat met een verzoekschrift uitsluitend zaken kunnen worden ingeleid ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit (art. 78 jo 261 lid 2 Rv). Voor een verzoekschrift bestaat immers een gesloten systeem. Dat de Hoge Raad heeft overwogen dat inzage, afschrift of uittreksel als bedoeld in art. 843a Rv ook kan worden verzocht bij verzoekschrift, maakt niet dat in een dergelijke verzoekschriftprocedure vorderingen kunnen worden ingesteld waarvan noch in de wet, noch in de jurisprudentie is bepaald dat deze middels een verzoek kunnen worden ingesteld. Laat staan dat in een verzoekschriftprocedure zelfstandige tegenverzoeken kunnen worden ingesteld waarvan bij wet uitdrukkelijk is bepaald dat deze dienen te worden ingesteld middels een dagvaarding, zoals een vordering tot opheffing van het beslag (art. 705 Rv). MWA meent dat zij er recht op en belang bij heeft dat (het systeem van) de wet wordt nageleefd, en dat dus ter zake de door Oceanco bij verweerschrift ingestelde vorderingen een volledige procedure ten gronde wordt doorlopen die van alle waarborgen is voorzien. Aldus MWA.
6.9
Verder is MWA van mening dat voor zover in rov. 4.22 van de bestreden beschikking (waarin de rechtbank haar beslissing over de proceskosten heeft aangehouden tot de eindbeslissing) gegrond is op de stelling dat MWA wist dat zij geen vordering heeft op Oceanco, dat volstrekt ten onrechte is. Hetzelfde geldt voor zover in rov. 4.19 – 4.21 (de overwegingen met betrekking tot de kosten van het exhibitieverzoek en bewijsbeslag) van de bestreden beschikking besloten zou liggen dat MWA aansprakelijk is voor de door Oceanco als gevolg van het gelegde bewijsbeslag geleden schade. Weliswaar kan sprake zijn van een risicoaansprakelijkheid van de beslagcrediteur, maar in het onderhavige geval is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat het door MWA gelegde bewijsbeslag niet onrechtmatig is geweest. En zo als sprake zou zijn van onrechtmatigheid, maakt de handelwijze van Oceanco ter zake dat sprake is van eigen schuld in de zin van art. 6:101 BW, als gevolg waarvan de vergoedingsplicht van MWA dient te worden verminderd tot nihil, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, aldus nog steeds MWA.
6.1
Oceanco stelt zich op het standpunt dat MWA aldus miskent dat de Hoge Raad juist ten aanzien van 843a Rv-procedures heeft bepaald dat deze zowel met een dagvaarding als een verzoekschrift kunnen worden ingeleid (HR 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1985). De wijze waarop inzage danwel afschrift van bescheiden wordt verleend op grond van art. 843a Rv is inhoudelijk exact hetzelfde, ongeacht de keuze van een partij voor een verzoekschriftprocedure of een dagvaardingsprocedure. Indien MWA zou hebben gekozen voor een dagvaardingsprocedure, zou er geen enkel bezwaar zijn geweest tegen het instellen van een reconventionele vordering op grond van art. 6:162 BW in dezelfde procedure. Het zou voorts vanuit proceseconomisch oogpunt nadelig en onbegrijpelijk zijn indien de onderhavige verzoeken niet door Oceanco zouden mogen worden gedaan en zij deze daarom in een aparte dagvaardingsprocedure aanhangig zou moeten maken, met alle daarmee gepaard gaande (onnodige) extra tijd, kosten en belasting van het rechterlijke systeem. Daarbij wijst Oceanco erop dat MWA niet heeft aangegeven welke waarborgen zij mist indien de tegenverzoeken in de onderhavige procedure door de rechtbank worden behandeld, in plaats van in een separatie dagvaardingsprocedure. De inhoud van de tegenverzoeken kunnen volgens Oceanco in ieder geval geen deel uitmaken van het hoger beroep, omdat de rechtbank de inhoudelijke beoordeling daarvan heeft aangehouden.
6.11
Het hof is van oordeel dat de rechtbank Oceanco terecht ontvankelijk heeft geoordeeld in haar tegenverzoeken, omdat deze procedure is aan te merken als de hoofdprocedure volgend op het conservatoir bewijsbeslag en de tegenverzoeken hiermee nauw samenhangen. Hoewel verdedigbaar is dat de rechtbank de zaken – verzoek en tegenverzoek – op de voet van artikel 138 Rv had moeten splitsen in een verzoekschriftprocedure (verzoek art. 843a Rv) en een dagvaardingsprocedure (opheffing beslag en vaststelling kosten), komt in dat geval de vraag op of de rechter een verzoekschrift in geval van een verknochte dagvaardingsprocedure, zoals i.c., gevoegd mag behandelen (art. 285 Rv). De wet voorziet op dit moment niet (zoals in de ‘KEI-versie’ van art. 285 Rv) in de mogelijkheid dat een dagvaardingsprocedure en een verzoekschriftprocedure worden gevoegd, maar de praktijk kan met die mogelijkheid, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel gediend zijn. Dat geldt zeker als deze zaken al bij dezelfde rechter in behandeling zijn. Daarvoor gelden de volgende argumenten:
1. Het onderscheid tussen verzoekschrift- en dagvaardingsprocedures is op bepaalde rechtsgebieden (arbeidsrecht) al vervallen. In deze zaak is zeker sprake van verknochtheid: het bewijsbeslag hangt nauw samen met het exhibitieverzoek. Dat is een gezamenlijke behandeling door dezelfde rechter gerechtvaardigd.
2. De wetgever heeft met art. 69 Rv willen voorkomen dat een verkeerde keuze in het procesinleidend stuk – een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift en vice versa – tot een niet ontvankelijkheidverklaring leidt.
3. Een ander oordeel (niet-ontvankelijkverklaring van Oceanco in het tegenverzoek) zou ertoe leiden dat de partij die een procedure ex art. 843a Rv aanhangig maakt, door zijn keuze voor verzoekschrift in plaats van dagvaarding kan verhinderen dat de wederpartij een met het verzoek samenhangende tegenvordering indient.
4. Niet valt in te zien op welke punt de toetsing in een separate dagvaardingsprocedure anders verloopt dan in deze verzoekschriftprocedure, dan wel dat MWA waarborgen mist in deze procedure, die zij wel zou hebben in de dagvaardingsprocedure.
5. In dit geval komt daar nog bij dat het hof de zaak verwijst naar de rechtbank omdat de rechtbank nog niet aan de behandeling van de tegenverzoeken is toegekomen. De zaak wordt dan eigenlijk alsnog gesplitst conform art. 285 Rv en kan desgewenst als dagvaardingsprocedure worden afgedaan.
6.12
Dit betekent dat de rechtbank naar het oordeel van het hof Oceanco terecht ontvankelijk heeft geacht in haar tegenverzoeken. Het hof zal de beslissing in zoverre bekrachtigen.
6.13
Aan beantwoording van de vraag of en zo ja in hoeverre de tegenverzoeken ook toewijsbaar zijn is de rechtbank niet toegekomen. Van een eenstemmig verzoek van partijen om de zaak zelf af te doen, is geen sprake. De tegenverzoeken zijn ook nog niet in staat van wijzen. Het hof zal daarom de zaak verwijzen naar de rechtbank om op de hoofdzaak te worden beslist.
Conclusie en proceskosten
6.14
De conclusie is dat het hoger beroep van MWA niet slaagt. Daarom zal het hof de beschikking bekrachtigen. Het hof zal MWA als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep en de zaak verwijzen naar de rechtbank ter verdere behandeling.
6.15
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 783,--
salaris advocaat € 2.428,-- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,--(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.389,--

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt zowel de ten aanzien de verzoeken van MWA als de ten aanzien van de tegenverzoeken van Oceanco tussen partijen gewezen beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2023;
- verwijst de zaak ten aanzien van de tegenverzoeken van Oceanco naar de rechtbank Rotterdam om op de hoofdzaak te worden beslist;
- veroordeelt MWA in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Oceanco tot op heden begroot op € 3.389,--;
  • bepaalt dat als MWA niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en deze beschikking vervolgens wordt betekend, Oceanco de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,--,
  • verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van der Ven, C.J. Verduyn en R.W. Polak en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.