Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 18 juni 2024, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2024;
- de memorie van grieven, tevens vermindering van eis, van [appellant] , met producties 29-30;
- de memorie van antwoord van YUR, met producties 38-39;
- productie 31 van [appellant] .
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank; vorderingen in hoger beroep
5.Beoordeling in hoger beroep
Geen beroepsfout
nietaan de vennootschappen is betekend, kon de termijn van artikel 715 lid 3 Rv ten tijde van de indiening van het verzoekschrift op 3 september 2018 nog niet zijn verstreken. Betekening van het arrest nadat het in kracht van gewijsde was gegaan, had dan immers nog niet plaatsgevonden. Ook in die situatie was [betrokkene] dus op tijd met de indiening van het verzoekschrift.
grotendeelsin het ongelijk is gesteld in de proceskosten wordt veroordeeld. [6] [appellant] heeft niet weersproken dat hij grotendeels in het ongelijk is gesteld, zodat de rechtbank hem terecht volledig in de proceskosten heeft veroordeeld (berekend naar het bedrag waarin [appellant] in het ongelijk is gesteld).
.
6.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2024;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van YUR begroot op € 17.311,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 17.133,00 als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
- bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,00;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.