In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over drie WOZ-beschikkingen van de gemeente Zuidplas. De belanghebbende, een crèche/peuterspeelzaal, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarden van onroerende zaken voor het kalenderjaar 2021. De Heffingsambtenaar had de waarden vastgesteld op respectievelijk € 229.000, € 229.000 en € 97.000. Het bezwaar tegen de waarde van de derde onroerende zaak werd gegrond verklaard, terwijl de bezwaren tegen de eerste twee onroerende zaken ongegrond werden verklaard. De Rechtbank Den Haag had in een eerdere uitspraak de waarden van de eerste twee onroerende zaken verlaagd en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten. De belanghebbende ging in hoger beroep, onder andere om een hogere proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade te verkrijgen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding voor immateriële schade had toegekend, omdat de overschrijding van de redelijke termijn met zeven maanden was vastgesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor wat betreft de immateriële schadevergoeding en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 714 aan de belanghebbende, en de Minister van Justitie en Veiligheid tot € 286. Daarnaast zijn de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 453,50 en het griffierecht van € 548 moet worden vergoed aan de belanghebbende.