ECLI:NL:GHDHA:2025:2249

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
BK-24/826 t/m BK-24/828
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd. De belanghebbende, een houder van een Volkswagen Golf, had bezwaar gemaakt tegen de rekeningen voor de fijnstoftoeslag, maar de inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk en handhaafde de naheffingsaanslagen. De Rechtbank Den Haag had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

De inspecteur had op basis van de Wet motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb) naheffingsaanslagen opgelegd, omdat er geen waarde voor fijnstofuitstoot in het kentekenregister was geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor het leveren van tegenbewijs bij de belanghebbende lag. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat haar auto minder vervuilend was dan de wettelijke norm. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van recht, ondanks dat belanghebbende herhaaldelijk rechtsmiddelen had ingesteld tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen.

De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van de Rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-24/826 t/m BK-24/828

Uitspraak van 30 september 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 juli 2024, nummers SGR 23/5439, SGR 23/6074 en SGR 23/7765.

Procesverloop

1.1.
De Inspecteur heeft op 2 februari en 3 mei 2023 rekeningen aan belanghebbende gestuurd voor het voldoen van fijnstoftoeslag, onderdeel van de motorrijtuigenbelasting. De rekeningen zien op de tijdvakken respectievelijk 5 februari 2023 tot en met 4 mei 2023 en 5 mei 2023 tot en met 4 augustus 2023 (de rekeningen fijnstoftoeslag) (BK-24/827; SGR 23/6074).
1.2.
Vanwege het uitblijven van betaling van de rekening fijnstoftoeslag over het tijdvak 5 februari 2023 tot en met 4 mei 2023 heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (naheffingsaanslag 1) opgelegd naar een te betalen bedrag van € 36, met dagtekening 27 maart 2023 en met aanslagnummer […] (BK-24/826; SGR 23/5439).
1.3.
Vanwege het uitblijven van betaling van de rekening fijnstoftoeslag over het tijdvak 5 mei 2023 tot en met 4 augustus 2023 heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (naheffingsaanslag 2) opgelegd naar een te betalen bedrag van € 36, met dagtekening 26 juni 2023 en met aanslagnummer […] (BK-24/828; SGR 23/7765) (naheffingsaanslag 1 en naheffingsaanslag 2 tezamen: de naheffingsaanslagen).
1.4.
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de rekeningen fijnstoftoeslag, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen afgewezen en de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van de beroepen is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 15 augustus 2025 heeft het Hof van belanghebbende een nader stuk ontvangen.
1.8.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 september 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de gemachtigde op 12 september 2025 nog een stuk ingezonden. Het Hof heeft, gelet op de inhoud van dat stuk, geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Feiten

Algemeen
2.1.
Belanghebbende is vanaf 24 november 2004 houder van een motorrijtuig, een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] (de auto). De datum eerste toelating van de auto is 5 februari 1990. Voor de auto is in het kentekenregister geen waarde fijnstofuitstoot geregistreerd.
2.2.
In het kader van een APK-keuring is 25 mei 2020 een roetwaardemeting uitgevoerd waaruit een roetwaarde van 1.7/m blijkt.
2.3.
De RDW heeft belanghebbende bij brief van 28 februari 2020 onder meer het volgende meegedeeld:
“Onlangs ontving ik uw brief van 6 februari 2020 via de Belastingdienst. Zoals u in de brief die u van de Belastingdienst heeft kunnen lezen, komt u in aanmerking voor de fijnstoftoeslag mrb omdat er geen waarde bij de uitstoot deeltjes bij uw voertuig geregistreerd is.

Roetmeting APK

Tijdens de roetmeting bij een APK keuringsstation wordt de opaciteit gemeten van de uitlaatgassen van een Dieselvoertuig. Met een zogenaamde opaciteitsmeter (roetmeter) kan niet bepaald worden of het voertuig meer of minder dan 0,005 gr/km uitstoot heeft. Omdat deze meting niet nauwkeurig genoeg is wordt naast deze meting bij de APK nog gekeken (visueel) of er wel een roetfilter aanwezig is als er geregistreerd staat dat de uitstoot < 0.005 is. Het is n.l. onmogelijk om aan een waarde van < 0.005gr/km te komen zonder een Af-fabriek roetfilter.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft in de uitspraak van 10 juli 2024 het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“7. Niet in geschil is dat de auto een datum eerste toelating heeft van vóór 1 september 2009 en dat in het kentekenregister van de RDW (het kentekenregister) geen fijnstofuitstoot staat geregistreerd. Dit betekent dat de auto van eiseres op grond van artikel 23, vijfde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb) geacht moet worden een fijnstofuitstoot te hebben die tot verschuldigdheid van fijnstoftoeslag leidt, tenzij eiseres bewijs levert dat de auto minder vervuilend is dan de in artikel 23, vijfde lid, van de Wet mrb gestelde norm van maximaal 5 milligram fijnstof per kilometer. De bewijslast voor het leveren van tegenbewijs ligt dus volledig bij eiseres. Zoals het gerechtshof Den Haag in zijn uitspraken van 17 maart 2022[1] en 2 maart 2023[2] heeft overwogen, volgt uit de tekst van artikel 23, vijfde lid, van de Wet mrb dat de wetgever echt de hiervoor genoemde norm heeft bedoeld en niet de uitkomst van de roettest die in het kader van de APK-keuring wordt uitgevoerd. Dat de wetgever toch de laatstgenoemde norm bedoelt, blijkt uit niets.
8. Voor de tegenbewijsregeling als bedoeld in artikel 23, vijfde lid, van de Wet mrb zijn in artikel 4bis, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 (Uitvoeringsregeling mrb) nadere regels gesteld. Hieruit volgt dat eiseres alleen tegenbewijs kan leveren door bij de RDW een verzoek in te dienen tot wijziging van de gegevens over de fijnstofuitstoot in het kentekenregister. Verweerder is niet gehouden zelf de door eiseres verstrekte bewijsstukken te beoordelen. Hij kan uitgaan van de gegevens in het kentekenregister. Eiseres dient zich, zoals ook volgt uit de letterlijke tekst van artikel 4bis, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling mrb, tot de RDW te wenden en daar te informeren naar de mogelijkheden om de lagere uitstoot te bewijzen. Dat de fijnstof, naar eiseres stelt, niet te meten is, maakt niet dat de bewijslast naar de RDW verschuift.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is eiseres voor de auto fijnstoftoeslag verschuldigd die zij op aangifte had moeten voldoen. Nu eiseres de fijnstoftoeslag niet heeft voldaan, zijn de rekening en de naheffingsaanslagen terecht verstuurd en opgelegd.
10. Vast staat dat eiseres de rekeningen niet tijdig heeft betaald. Verweerder heeft daarom terecht op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de naheffingsaanslagen opgelegd. Dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de rekening(en), wat hier verder ook van zij, betekent niet dat geen naheffingsaanslagen mogen worden opgelegd. Het door eiseres in dit verband aangehaalde artikel 25.2.2 van de Leidraad Invordering 2008, leidt niet tot een ander oordeel.[3]
11. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel onvoldoende geconcretiseerd. Ook anderszins is niet gebleken dat hiervan sprake is. Eiseres heeft verder gesteld dat er sprake is van een motiveringsgebrek in de uitspraken op bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraken op bezwaar voldoende ingaan op hetgeen eiseres in haar bezwaren heeft aangevoerd.
12. De stellingen van eiseres over (het opschorten van) invordering, kan in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure gaat het immers uitsluitend om de vraag of de rekening en de naheffingsaanslagen terecht zijn (opgelegd). Met eventuele vragen over en/of bezwaren tegen de invordering van de fijnstoftoeslag, kan eiseres zich tot de Ontvanger wenden.
13. Hetgeen eiseres verder nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of het bezwaar tegen de rekeningen fijnstoftoeslag terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend. Verder is in geschil of de Rechtbank een proceskostenvergoeding aan belanghebbende had moeten toekennen.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslagen en vernietiging van de rekeningen fijnstoftoeslag. Voorts verzoekt belanghebbende om een vergoeding van proceskosten en het door haar betaalde griffierecht.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Gedingstukken
5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep verzocht om toezending per post van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Uit de administratie van het Hof blijkt dat aan belanghebbende per post alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn verstrekt. Belanghebbende heeft onvoldoende geconcretiseerd welke stukken zij niet heeft ontvangen.
Ontvankelijkheid (BK-24/827)
5.2.
De Belastingdienst heeft aan belanghebbende rekeningen fijnstoftoeslag gestuurd. Deze rekeningen fijnstoftoeslag zijn bedoeld ter vergemakkelijking van de heffing en betaling van motorrijtuigenbelasting, hebben geen wettelijke grondslag en hebben geen betekenis als het gaat om de wijze van heffen van motorrijtuigenbelasting en het aanwenden van rechtsmiddelen. Tegen rekeningen fijnstoftoeslag, die niet zijn betaald, staat geen rechtsmiddel bij de bestuursrechter open (HR 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1172, r.o. 3.2.2.). De Inspecteur heeft daarom terecht het bezwaar tegen de rekeningen fijnstoftoeslag kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Misbruik
5.3.1.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat het lijkt alsof het voor belanghebbende een vaste werkwijze is geworden om rechtsmiddelen in te stellen tegen de aan haar gestuurde rekeningen fijnstoftoeslag en de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag. Volgens de Inspecteur kan er een moment komen waarop het instellen van herhaalde beroepen in dezelfde kwestie als misbruik van recht dient te worden aangemerkt. De Inspecteur doet daarbij een beroep op een uitspraak van de Raad van State van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129. De Raad van State heeft in die uitspraak onder meer geoordeeld:
“6.1. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel (…). In het licht daarvan (…) zijn in geval van een dergelijk rechtsmiddel zwaarwichtige gronden onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Zoals volgt uit de uitspraak van 21 juli 2003, levert een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden.”
5.3.2.
Het Hof constateert, gelijk de Inspecteur ter zitting bij het Hof heeft verklaard, dat ondanks dat belanghebbende meerdere procedures heeft gevoerd tegen rekeningen fijnstoftoeslag en naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag en daarbij herhaaldelijk dezelfde standpunten heeft ingenomen, geen sprake is van andere omstandigheden als bedoeld in de uitspraak van de Raad van State. Het Hof is daarom van oordeel dat geen sprake is van misbruik van recht. Het beroep dat de Inspecteur ter zitting heeft gedaan op een (nog) niet-gepubliceerde uitspraak van rechtbank Den Haag van 31 juli 2025 met zaaknummer SGR 24/7631 in een vergelijkbare zaak van belanghebbende, waarin de Rechtbank onder meer heeft geoordeeld dat niet kan worden uitgesloten dat bij een ongewijzigde voortzetting van deze handelswijze, belanghebbende in toekomstige procedure(s) misbruik van (proces)recht kan worden tegengeworpen, maakt dit niet anders.
Naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (BK-24/826 en BK-24/828)
5.4.1.
Belanghebbende stelt dat geen fijnstoftoeslag in rekening kan worden gebracht, omdat voor haar auto geen fijnstofuitstoot is geregistreerd in het kentekenregister. Omdat de datum van eerste toelating van de auto vóór 1 september 2009 ligt en de fijnstofuitstoot niet is vermeld in het kentekenregister, is de fijnstoftoeslag verschuldigd, tenzij belanghebbende bewijs levert dat de auto minder vervuilend is dan de in artikel 23, lid 5, Wet mrb gestelde norm van maximaal 5 milligram fijnstof per kilometer (Gerechtshof Den Haag 17 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:510 en HR 22 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:487). Belanghebbende heeft, met de bon van de garage waarop de absorptiecoëfficiënt staat, niet aannemelijk gemaakt dat de auto minder vervuilend is (Gerechtshof Den Haag 2 maart 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:520 en HR 22 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:488). Belanghebbendes stelling faalt om die reden.
5.4.2.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de naheffingsaanslagen niet aan haar mogen worden opgelegd omdat paragraaf 25.2.2. van de Leidraad Invordering 2008 daaraan in de weg staat. In de door belanghebbende aangehaalde paragraaf staat niet meer dan dat hangende bezwaar en beroep tegen een belastingaanslag uitstel van betaling kan worden gevraagd voor (het bestreden deel van) die belastingaanslag. Deze paragraaf staat er dus niet aan in de weg dat de Inspecteur een naheffingsaanslag oplegt (Gerechtshof Den Haag 2 maart 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:520 en HR 22 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:488).
5.4.3.
Belanghebbende stelt dat het vertrouwensbeginsel, het verbod op willekeur, het redelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel zijn geschonden. Belanghebbende heeft haar klachten over een mogelijke schending van diverse beginselen niet concreet onderbouwd. Het enkele stellen dat hiervan sprake is, is niet voldoende.
5.4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd.
Slotsom
5.5.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door S.E. Bandsma, in tegenwoordigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon.
De griffier, de voorzitter,
T.S.K.L. Tjon S.E. Bandsma
De beslissing is op 30 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.