Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Aan deze beslissing heeft de Rechtbank ten grondslag gelegd dat in het belastingrecht alleen beroep open staat tegen een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. De rekening fijnstoftoeslag is, aldus de Rechtbank, geen belastingaanslag en is ook niet in de wet aangewezen als een voor bezwaar vatbare beschikking. Op grond van artikel 26, lid 2, AWR is voor de mogelijkheid van beroep de voldoening op aangifte van belasting gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking. Belanghebbende heeft echter de fijnstoftoeslag niet op aangifte voldaan.
Dit een en ander betekent, aldus de Rechtbank, dat tegen de rekening fijnstoftoeslag geen beroep open staat.
3.Vooraf
.De reden daarvoor is volgens de Staatssecretaris gelegen in de omstandigheid dat de geautomatiseerde administratieve systemen van de Belastingdienst het technisch niet mogelijk maken één totaalrekening te versturen.
Belanghebbende heeft, aldus de Staatssecretaris, voor het tijdvak 5 februari 2021 tot en met 4 mei 2021 een bedrag aan motorrijtuigenbelasting voor de dieselauto betaald. De Staatssecretaris concludeert daaruit dat de Inspecteur het door belanghebbende gemaakte bezwaar had moeten aanmerken als bezwaar tegen de voldoening van dat bedrag en het bezwaar daarom als ontvankelijk had moeten aanmerken.
Artikel 17, lid 1, van de Wet bepaalt dat de aanvraag tot tenaamstelling dan wel tot wijziging van die tenaamstelling van een motorijtuig wordt aangemerkt als het doen van aangifte. Deze aangifte geldt, zolang het motorijtuig niet van houder wisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorijtuig wordt gehouden. Op grond van artikel 81 van de Wet blijven de artikelen 8 en 10, leden 2 en 3, AWR buiten toepassing. De houder van een motorrijtuig kan dus nadat het kenteken op zijn naam is gesteld, voldoen aan de verplichting tot betaling van motorrijtuigenbelasting door ervoor zorg te dragen dat hij het voor dat motorrijtuig verschuldigde bedrag tijdig, dat wil zeggen bij aanvang van het heffingstijdvak, heeft betaald.
Afdeling 2 van hoofdstuk IV van de Wet bevat voorschriften over de hoogte van de voor een personenauto verschuldigde motorrijtuigenbelasting. Volgens artikel 23, leden 4 en 5, van de Wet wordt voor bepaalde personenauto’s het bedrag van de overeenkomstig leden 1 en 2 van dat artikel 23 verschuldigde motorrijtuigenbelasting verhoogd met een fijnstoftoeslag. Deze fijnstoftoeslag is volgens het systeem van de Wet niet als een zelfstandige belasting aan te merken, maar maakt deel uit van de motorrijtuigenbelasting die op grond van artikel 1 van de Wet ter zake van het houden van een personenauto wordt geheven. Het tegen een betaald bedrag aan motorrijtuigenbelasting gemaakt bezwaar kan de in dat bedrag begrepen fijnstoftoeslag betreffen.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.2 tot en met 3.2.4 is overwogen, heeft de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.