3.1.De Rechtbank heeft in de uitspraak van 11 maart 2022 het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“7. De rechtbank sluit zich aan bij het eensluidende standpunt van partijen dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De naheffingsaanslag is gedagtekend 28 december 2020. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 31 december 2020. Dat is tijdig. Het bezwaar is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het beroep dient om die reden gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
8. Indien een besluit om voornoemde reden wordt vernietigd, dient vervolgens de mogelijkheid van finale beslechting van het geschil te worden onderzocht. Eiseres heeft haar inhoudelijke bezwaren tegen de naheffingsaanslag voldoende over het voetlicht kunnen brengen. Ook het standpunt van verweerder is op grond van een eerdere procedure van eiseres over hetzelfde geschil bekend. De rechtbank ziet daarom niet in welke belangen van eiseres gediend zouden zijn als de rechtbank verweerder zou opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank zal overgaan tot de inhoudelijke behandeling, hetgeen overigens ook conform de wens van partijen is (zie het nader stuk van eiseres van 22 april 2021 en van verweerder van 15 april 2021).
9. Met ingang van 1 januari 2020 wordt de voor het houden van een motorrijtuig verschuldigde mrb onder omstandigheden verhoogd met de fijnstoftoeslag. Artikel 23, vierde en vijfde lid, Wet mrb (tekst 2020) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“4 Het bedrag van de belasting, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, wordt voor een personenauto met aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan dieselolie (…) verhoogd met een fijnstoftoeslag van 19 percent van dat bedrag indien:
a. de fijnstofuitstoot meer bedraagt dan 5 milligram per kilometer (…); of
b. (…)
5 Wanneer de fijnstofuitstoot, bedoeld in het vierde lid, niet is geregistreerd in het kentekenregister en de datum eerste toelating, genoemd in het kentekenregister, is gelegen voor 1 september 2009, dan wel indien in het kentekenregister is geregistreerd dat het roetfilter is verwijderd, wordt de betreffende personenauto, behoudens tegenbewijs, voor de toepassing van dat lid geacht een fijnstofuitstoot te hebben van meer dan 5 milligram per kilometer, onderscheidenlijk 10 milligram per kilowattuur.”
10. Niet in geschil is dat het motorrijtuig een datum eerste toelating heeft van voor 1 september 2009 en dat er in het register van de RDW geen fijnstofuitstoot staat geregistreerd. Dit betekent dat de auto van eiseres op grond van artikel 23, vijfde lid, Wet mrb geacht moet worden een fijnstofuitstoot te hebben die tot verschuldigdheid van fijnstoftoeslag leidt.
11. Voor de tegenbewijsregeling als bedoeld in artikel 23, vijfde lid, Wet mrb zijn in artikel 4bis van de Uitvoeringsregeling mrb nadere regels gesteld. Daaruit volgt dat eiseres alleen tegenbewijs kan leveren door bij de RDW een verzoek in te dienen tot wijziging van de gegevens inzake de fijnstofuitstoot in het kentekenregister. Verweerder is niet gehouden zelf het door eiseres verstrekte bewijsstuk te beoordelen. Hij kan uitgaan van de gegevens in het kentekenregister. Uit de brief van de RDW van 28 februari 2020 volgt dat de RDW kennelijk geen aanleiding heeft gezien de gegevens van de auto te wijzigen. Gelet hierop en hetgeen de rechtbank onder 10 heeft overwogen, is eiseres voor de auto fijnstoftoeslag verschuldigd. Zij had deze op aangifte moeten voldoen. Eiseres heeft de fijnstoftoeslag mrb voor het tijdvak 5 november 2020 – 4 februari 2021 niet betaald, zodat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
12. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van een schending van onder meer artikel 1 van de Grondwet, de fundamentele mensenrechten, het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel onvoldoende geconcretiseerd. Ook anderszins is niet gebleken dat hiervan sprake is. Eiseres heeft verder gesteld dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Ook deze stelling faalt. Verweerder is in de uitspraak op bezwaar ambtshalve voldoende ingegaan op hetgeen eiseres in haar bezwaar heeft aangevoerd. Dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, betekent niet dat sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank merkt hierbij nog op dat dit laatste in zoverre ook niet meer relevant is, omdat een eventueel motiveringsgebrek slechts tot gegrondverklaring van het beroep zou leiden en niet tot vernietiging of vermindering van de aanslag en in dit geval het beroep reeds om andere redenen gegrond is.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen vanwege het onjuiste dictum. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar ongegrond verklaren en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Niet gebleken is dat er reiskosten zijn gemaakt en papier, toner en postzegels komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.”