ECLI:NL:HR:2024:487

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
22/01733
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over motorrijtuigenbelasting en fijnstoftoeslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] (hierna: belanghebbende) tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 maart 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over de aan belanghebbende uitgereikte rekeningen voor fijnstoftoeslag in de motorrijtuigenbelasting voor verschillende tijdvakken van 5 februari 2020 tot en met 4 februari 2021, alsook over een naheffingsaanslag die aan belanghebbende was opgelegd.

Belanghebbende heeft na het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie een geschrift ingediend, maar de Hoge Raad heeft op dat stuk geen acht geslagen. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

In de beslissing heeft de Hoge Raad ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01733
Datum22 maart 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 maart 2022, nrs. BK-21/00313 tot en met BK-21/00317 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 20/2727, SGR 20/4949, SGR 20/5990, SGR 20/3632 en SGR 21/956) betreffende aan belanghebbende uitgereikte zogenoemde rekeningen voor fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting voor de tijdvakken 5 februari 2020 tot en met 4 mei 2020, 5 mei 2020 tot en met 4 augustus 2020, 5 augustus 2020 tot en met 4 november 2020 en 5 november 2020 tot en met 4 februari 2021, en een aan belanghebbende over het tijdvak 5 februari 2020 tot en met 4 mei 2020 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Na het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie heeft belanghebbende een geschrift ingediend. De Hoge Raad slaat op dat stuk geen acht.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.