ECLI:NL:GHDHA:2025:1192

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.352.814/01 en 200.354.698/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindiging van minderjarige met complexe gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De ouders, die beiden een belast verleden hebben met persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsproblemen, hebben hun kind sinds de geboorte niet in een stabiele thuissituatie kunnen opvoeden. De minderjarige is al jaren uit huis geplaatst in een pleeggezin. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het ouderlijk gezag van beide ouders is beëindigd. De ouders hebben verzocht om een contra-expertise, maar dit verzoek is afgewezen omdat het hof van oordeel is dat nader onderzoek niet in het belang van de minderjarige is. De ouders hebben in de afgelopen jaren niet aangetoond dat zij in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Het hof heeft overwogen dat de aanvaardbare termijn van onzekerheid voor de minderjarige over zijn opvoedperspectief ruimschoots is verstreken en dat het belang van de minderjarige prevaleert boven het belang van de ouders bij behoud van het gezag. De pleegouders hebben een stabiele en veilige omgeving geboden voor de minderjarige, die goed gedijt in hun zorg. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de verzoeken van de ouders afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.352.814/01 en 200.354.698/01
zaaknummer rechtbank : C/10/676043 / FA RK 24-2253
beschikking van de meervoudige kamer van 25 juni 2025
in de zaak met zaaknummer 200.352.814/01
inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. V. de Roo te Rotterdam
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Kara;
- de pleegouders,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders;
- Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
in de zaak met zaaknummer 200.354.698/01
inzake
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Kara
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. V. de Roo te Rotterdam;
- de pleegouders,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders;
- Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gevestigd te Leiden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.352.814/01
2.1
De vader is op 25 maart 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Van de zijde van de raad is op 29 april 2025 een brief bij het hof ingekomen.
2.3
De gecertificeerde instelling heeft op 2 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.354.698/01
2.4
De moeder is op 19 mei 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
In beide zaken
2.5
De zaken zijn gezamenlijk mondeling behandeld op 22 mei 2025. Verschenen zijn:
- de vader (per videoverbinding), bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder (per videoverbinding), bijgestaan door haar advocaat (en stagiaire);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad]
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling 1] en [vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling 2] ;
- de pleegouders.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling een brief voorgelezen en deze aan het hof overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
Bij beschikking van 31 december 2020 van de rechtbank Den Haag is de (toen nog ongeboren) minderjarige onder toezicht gesteld.
3.4
Bij beschikking van 8 april 2021 van de rechtbank Rotterdam is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg.
3.5
De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van 24 december 2024 van de rechtbank Rotterdam tot 31 december 2025.

4.Waar de zaak over gaat

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige beëindigd.
4.2
De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad af te wijzen, dan wel over te gaan tot het gelasten van een onderzoek ex artikel 810a, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.3
De moeder verzoekt het hof ook om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad af te wijzen, althans het ouderlijk gezag van de moeder te herstellen, dan wel over te gaan tot het gelasten van een contra-expertise op grond van artikel 810a, lid 2 Rv.
4.4
De raad verzoekt het hof om de verzoeken van de ouders af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De gecertificeerde instelling verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De vader stelt dat er goed contact tussen hem en de pleegouders is en dat zij hem op de hoogte stellen van de ontwikkelingen van de minderjarige. Dat de vader daar niet altijd gelijk op reageert, wil niet zeggen dat hij zich niet bekommert om de minderjarige. De detenties van de vader belemmeren hem soms ook in zijn mogelijkheden om te reageren. Hij heeft altijd zijn best gedaan voor de minderjarige en zich ingezet voor het contact met hem. Er is door de raad nooit toegewerkt naar een thuisplaatsing. De ouders hebben nooit hun ouderlijk gezag misbruikt en altijd direct toestemming verleend aangaande gezagskwesties. Toen de vader in [plaats 1] was gedetineerd, is er lange tijd geen omgang geweest tussen de vader en de minderjarige. Dit is zeer schadelijk voor de minderjarige. Volgens de gecertificeerde instelling was dit in verband met de reisafstand, maar de vader heeft wel iedere week omgang met zijn [zoon] gehad, die hier ook een eind voor moet reizen. Inmiddels is de vader begin 2025 uit detentie gekomen en hij zal er alles aan doen om zijn leven weer op de rit te krijgen. De moeder woont met [zoon] begeleid bij het Leger des Heils in [plaats 2] . De moeder doet het daar erg goed en wordt behandeld voor haar PTSS-klachten en emotie-regulatie. De vader betreurt het dat de gecertificeerde instelling nooit de mogelijkheden van thuisplaatsing voor de minderjarige heeft onderzocht.
5.2
De moeder sluit zich aan bij de gronden die door de vader in zijn hoger beroepschrift zijn aangevoerd. Volgens de moeder is het enkele feit dat er op dit moment geen concreet perspectief is voor terugplaatsing van de minderjarige bij haar volgens recente jurisprudentie onvoldoende om te komen tot beëindiging van het ouderlijk gezag. Zij verwijst naar de uitspraak van het hof Arnhem-Leeuwarden van 26 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:1391 en van die van de rechtbank Overijssel van 15 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:512. Instandhouding van het ouderlijk gezag, ook bij een verblijf van de minderjarige bij de pleegouders, zal op geen enkele wijze zijn ontwikkeling, welzijn of belangen schaden. Integendeel, het biedt juist ruimte voor contact, betrokkenheid bij belangrijke beslissingen en biedt de mogelijkheid tot een blijvende band met zijn moeder. Het ouderlijk gezag wordt ook niet misbruikt door de moeder. De moeder beschikt over voldoende opvoedcapaciteiten en kan aansluiten bij de behoeften van de minderjarige. Dit blijkt ook uit het feit dat haar [zoon] bij haar woont. De moeder is bereid het verblijf van de minderjarige bij de pleegouders te respecteren. Er is dan ook volgens de moeder niet voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de vereisten die voortvloeien uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.3
De raad acht gezagsbeëindiging in het belang van de minderjarige en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar zijn raadsrapport van 19 februari 2024. Gezagsbeëindiging is in zijn belang, nu de ouders niet in staat zijn het gezag over hem te dragen.
5.4
De gecertificeerde instelling acht het evenmin in het belang van de minderjarige dat de ouders het gezag over de minderjarige uitoefenen. Kort na de geboorte van de minderjarige zijn de moeder en de minderjarige opgenomen bij [hulpverleningsinstantie 1] . De hulpverlening is door [hulpverleningsinstantie 1] stopgezet op 8 april 2021, omdat zij de veiligheid van de minderjarige niet langer konden waarborgen. Er bleek geen andere plek voor de moeder en de minderjarige beschikbaar wegens contra-indicaties, zodat zij op straat kwamen te staan. De minderjarige is toen met spoed uithuisgeplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Sinds hij zeven weken oud is, verblijft hij bij de pleegouders. De afgelopen vier jaar hebben de ouders zich instabiel en onbetrouwbaar opgesteld. Zij hebben de minderjarige het afgelopen jaar nauwelijks gezien. In 2021 zijn voorwaarden opgesteld voor terugplaatsing van de minderjarige, maar het is de ouders niet gelukt hieraan te voldoen. De minderjarige ontwikkelt zich goed in het pleeggezin, is veilig gehecht en kent niet anders dan dit gezin. Op 19 maart 2025 heeft het eerste begeleide bezoek sinds september 2024 weer plaats gehad tussen de ouders en de minderjarige. De vader is in februari 2025 vrijgekomen en woont sindsdien bij begeleid wonen van [hulpverleningsinstantie 2] . Op 9 april 2025 heeft het tweede begeleide contact tussen de vader en de minderjarige plaatsgevonden. De moeder was er niet in verband met ziekte van [zoon] . Voor het effectief kunnen uitoefenen van het gezag over hem zouden de ouders in staat moeten zijn zich in te leven in de minderjarige en kunnen inschatten welke beslissingen in zijn belang zijn. Uit het opvoedrapport van [hulpverleningsinstantie 3] (productie 9) blijkt dat de ouders onvoldoende groei in hun opvoedcapaciteiten hebben laten zien. Hun onderlinge conflicten zijn een grote risicofactor voor de ontwikkeling van het broertje van de minderjarige, [zoon] . Het adres van de pleegouders is geheim vanwege dreigingen vanuit de vader en zijn netwerk.
5.5
De pleegouders hebben verklaard dat het goed gaat met de minderjarige. Hij geniet ervan om naar school te gaan en heeft vriendjes en vriendinnetjes. Hij leeft intens, is alert en staat altijd aan. Hij heeft nog meer dan andere kinderen baat bij duidelijkheid, voorspelbaarheid en structuur. Zijn ontwikkeling verloopt goed en hij is goed gehecht binnen het gezin. De pleegouders hebben foto’s in zijn kamer opgehangen van zijn ouders en zijn broers en zussen. De frequentie van de bezoeken van eens per maand is passend voor hem. De uitspraak van de rechtbank bracht rust.
5.6
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en overweegt daartoe als volgt.
5.7
Op grond van het bepaalde in artikel 1:266 lid 1 onder a BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat artikel 8 EVRM vereist dat de belangen van een kind en die van de ouders tegen elkaar worden afgewogen en dat de belangen van een kind om – na het verstrijken van een aanzienlijke periode – zijn feitelijke gezinssituatie bij de pleegouders te kunnen voortzetten, kunnen prevaleren boven de belangen van de ouders bij gezinshereniging (zie onder meer EHRM 30 november 2017, nr. 37283/13, Strand Lobben/Noorwegen en vgl. Hoge Raad 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:108).
5.8
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat gezagsbeëindiging in het belang van de minderjarige is. De minderjarige heeft nimmer in een thuissituatie met de ouders gewoond. Bij zijn geboorte had hij een erg laag geboortegewicht en werd hij positief getest op cannabis. Na zijn geboorte verbleef hij met de moeder in een locatie van [hulpverleningsinstantie 1] , een hulpinstantie bij verslavingsproblemen. De veiligheid van de minderjarige kon zelfs hier niet worden gewaarborgd en een andere verblijfplaats voor de moeder en de minderjarige samen kon niet worden gevonden, zodat de minderjarige met zeven weken uithuisgeplaatst is. Hij was toen een zeer gespannen baby. Hij is inmiddels vier jaar oud en woont in feite zijn hele leven bij de pleegouders. Onweersproken is dat hij hier op zijn plek is en de verzorging en opvoeding, veiligheid en stabiliteit krijgt die hij nodig heeft. De pleegouders zorgen ervoor dat de minderjarige weet dat de ouders zijn biologische ouders zijn, betrekken de ouders bij zijn ontwikkeling en ondersteunen de bezoeken. Het is voor de minderjarige van belang dat er geen onduidelijkheid of onrust komt over waar hij mag opgroeien. Ook de pleegouders hebben baat bij duidelijkheid over het verblijf van de minderjarige in hun gezin.
Helaas is het de ouders in de afgelopen jaren niet gelukt om te laten zien dat zij de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen. Zo blijkt uit het raadsrapport dat de ouders kampen met een belaste voorgeschiedenis en persoonlijke problematiek. De vader heeft een diagnose anti-sociale-persoonlijkheidsstoornis, PTSS en was jarenlang verslaafd aan harddrugs. Ook heeft hij een fors strafblad. Hij verbleef diverse malen in detentie of in forensische zorg, is pas begin dit jaar vrijgekomen en woont begeleid. De moeder is gediagnosticeerd met borderline en PTSS. Zij heeft lang een zwervend bestaan geleid, harddrugs gebruikt en meerdere gewelddadige relaties gehad. De vader heeft in totaal zeven kinderen bij verschillende partners. Deze zijn allemaal vanwege middelengebruik en huiselijk geweld/verwaarlozing uithuisgeplaatst. De moeder heeft naast de minderjarige en [zoon] , drie oudere minderjarige kinderen die allen uithuisgeplaatst zijn. Zij heeft geen gezag meer over deze kinderen. De ouders gaan de samenwerking met de gecertificeerde instelling en hulpverlening uit de weg, bedreigen anderen, komen regelmatig in aanraking met de politie, hebben grote schulden en verblijven nooit lang op dezelfde plaats. Daar komt bij dat de ouders geen inzicht lijken te hebben in hun problematiek. Op grond van artikel 1:247 lid 1 BW omvat het ouderlijk gezag de plicht van de ouders om hun kinderen zelf te verzorgen en op te voeden. De ouders zijn hiertoe de afgelopen vier jaar niet in staat geweest en niet is gebleken dat zij dat nu wel zijn. De omgang tussen de ouders en de minderjarige is de afgelopen jaren minimaal geweest en de ouders leggen de oorzaak daarvan buiten zichzelf. De hulpverlening zou de omgang met de vader in detentie onvoldoende hebben gefaciliteerd en de moeder stelt dat het heel lastig is om samen met haar jongste zoontje [zoon] naar de omgang te komen in verband met de reisafstand. Blijkbaar lukt het de moeder niet om voor de maandelijkse bezoekregeling opvang te regelen voor [zoon] . Ook is het de moeder hierdoor niet gelukt om naar de zitting te komen en ook de vader kon slechts via videoverbinding aanwezig zijn, omdat hij op de dag van de mondelinge behandeling een auto had gekocht, die het vervolgens begaf.
5.9
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de ouders niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige kunnen dragen en dat de aanvaardbare termijn daartoe voor de minderjarige ruimschoots is verstreken. De juridische situatie dient dan ook in overeenstemming te worden gebracht met de feitelijke. Ook al stellen de ouders nu dat zij het verblijf van de minderjarige bij de pleegouders niet zullen aanvechten, acht het hof een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in strijd met de belangen van de minderjarige (en de pleegouders) en ook niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Naar het oordeel van het hof dient het belang van de minderjarige bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces te prevaleren boven het belang van de ouders bij behoud van het gezag over hem. De ouders zullen altijd de ouders van de minderjarige blijven en het is nu aan hen om zich in te spannen de bezoekregeling van eens per maand met hem na te komen, zodat zij een band met de minderjarige kunnen opbouwen.
Verzoek tot contra-expertise
5.1
De vader stelt dat artikel 810a lid 2 Rv ouders de mogelijkheid biedt om onderzoeksbevindingen van de raad en de gecertificeerde instelling gemotiveerd te weerspreken, zodat sprake is van ‘equality of arms’ en verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:961. De vader heeft een deskundigenonderzoek verzocht door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie waarbij hij een aantal onderzoeksvragen heeft geformuleerd. Dit verzoek is ten onrechte afgewezen door de rechtbank als zijnde niet voldoende concreet, terwijl de raad heeft nagelaten zorgvuldig onderzoek te verrichten. De positieve ontwikkelingen en het feit dat de vader binnen afzienbare tijd weer in vrijheid zou worden gesteld, zijn daarin niet meegenomen. De vader wenst onderzoek naar zijn mogelijkheden en die van de moeder met betrekking tot de verzorging van de minderjarige. Deze heeft baat bij een thuisplaatsing en een onderzoek naar de mogelijkheden daartoe.
5.11
De moeder handhaaft haar verzoek tot een contra-expertise met betrekking tot de omgangsregeling met de minderjarige.
5.12
De raad en de gecertificeerde instelling zijn van mening dat een contra-expertise niet in het belang van de minderjarige is. Het is in zijn belang dat hij op korte termijn duidelijkheid en rust krijgt over zijn opgroeiperspectief.
5.13
Op grond van artikel 810a lid 2 Rv benoemt de rechter in zaken betreffende (onder meer) de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, als dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, wordt in beginsel toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.14
Naar het oordeel van het hof is toewijzing van de verzoeken van de ouders in strijd met het belang van de minderjarige. Daartoe wordt overwogen dat de aanvaardbare termijn van onzekerheid voor de minderjarige over zijn opvoedperspectief ruimschoots is verstreken. Nader onderzoek zal dan ook niet tot een andere beslissing leiden en slechts onrust voor de pleegouders en de minderjarige met zich meebrengen. De ouders hebben de afgelopen vier jaar niet laten zien de minderjarige een stabiele opvoedsituatie te kunnen bieden. De vader woont op een woonlocatie van [hulpverleningsinstantie 2] , voor voormalig dak- en thuislozen die door langdurig gebruik van verslavende middelen in combinatie met lichamelijke en psychiatrische problematiek moeilijk of niet zelfstandig kunnen wonen. Hij heeft recent een terugval gehad in zijn drugsgebruik waardoor hij [zoon] alleen onder begeleiding mag zien en niet meer welkom is op de woonplek van de moeder. De moeder woont begeleid in een locatie van [hulpverleningsinstantie 4] en ook [zoon] staat onder toezicht. De ouders hebben in de afgelopen vier jaar nimmer voldaan en voldoen nog altijd niet aan de gestelde voorwaarden voor een thuisplaatsing van de minderjarige. De pleegouders geven aan dat door de bestreden beslissing rust is ontstaan voor hen en de minderjarige en ook in dat licht verzet het belang van de minderjarige zich tegen weer een onderzoek en het daardoor nog langer in onzekerheid moeten verkeren over waar hij mag opgroeien.
5.15
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, M.W. Koek en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 25 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.