ECLI:NL:GHARL:2015:1391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
200.153.031
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontheffing gezag en verlenging machtiging uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verzoeken tot ontheffing van het gezag van de moeder over haar kinderen en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.A. de Kock, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 april 2014 aangevochten, waarin haar ontheffing van het gezag over de kinderen was uitgesproken. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, had verzocht om deze ontheffing, terwijl de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland als overige belanghebbende was aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds januari 2014 positieve ontwikkelingen in haar leven heeft doorgemaakt, waaronder het beëindigen van een gewelddadige relatie en het zoeken van hulp voor haar problemen. Ondanks deze verbeteringen oordeelde het hof dat het belang van de kinderen zich verzet tegen ontheffing van het gezag, gezien de instabiele opvoedingssituatie waarin de kinderen zich bevonden. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot ontheffing van het gezag afgewezen, terwijl de beschikking van 13 juni 2014, die de machtiging tot uithuisplaatsing betrof, werd bekrachtigd. Het hof benadrukte dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de continuïteit en stabiliteit in hun opvoeding essentieel zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.153.031 en 200.156.524
(zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 258166 en 264182)
beschikking van de familiekamer van 26 februari 2015
inzake nummer 200.153.031
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.A. de Kock te Utrecht,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de stichting,
en
[pleegvader],en
[pleegmoeder],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de pleegouders.
inzake nummer 200.156.524
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.A. de Kock te Utrecht,
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de stichting,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[pleegvader],en
[pleegmoeder],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 april 2014 en 13 juni 2014, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure inzake nummer 200.153.031 blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 15 juli 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 29 augustus 2014;
- een brief van de stichting van 9 oktober 2014 met bijlagen, ingekomen op 10 oktober 2014.
2.2
Het verloop van de procedure inzake nummer 200.156.524 blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 12 september 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 17 oktober 2014.
2.3
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 27 januari 2015 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is [A] verschenen. Namens de stichting zijn verschenen M. Berendsen (gezinsvoogd) en [C] (gedragsdeskundige). De pleegouders zijn met bericht vooraf niet verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie tussen de moeder en [vader] (hierna: de vader) zijn geboren: - [kind 1], op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], en
- [kind 2] (hierna: [kind 2]), op [geboortedatum] 2006 te[geboorteplaats],
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over hen. De vader heeft de kinderen niet erkend.
3.2
Bij beschikking van 22 december 2008 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 16 december 2013 tot 22 december 2014.
3.3
Bij beschikking van 6 april 2011 heeft de rechtbank de stichting gemachtigd de kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, laatstelijk verlengd bij beschikking van 16 december 2013 tot 22 december 2014.
3.4
De kinderen verblijven sinds juni 2011 in het gezin van de pleegouders. [kind 1] verblijft sinds juni 2014 op een behandelgroep van Entréa. [kind 2] woont nog steeds bij de pleegouders.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 16 april 2014 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, de moeder ontheven van het gezag over de kinderen, de stichting tot voogdes over de kinderen benoemd en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6
De stichting heeft op 17 april 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder: WJZ) voor de duur van een jaar.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 13 juni 2014 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een verblijf accomodatie zorgaanbieder 24-uurs, overeenkomstig het indicatiebesluit van 17 april 2014, tot uiterlijk 22 december 2014, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1], die is verleend bij beschikking van 16 december 2013, vervalt met ingang van de datum waarop van de hierbij verleende machtiging tot uithuisplaatsing gebruik wordt gemaakt.

4.De motivering van de beslissing

overgangsrecht
4.1
Ingevolge artikel 28 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt dit geding geheel afgedaan met toepassing van het recht dat vóór 1 januari 2015 gold.
ontheffing gezag
4.2
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), zoals dat luidde vóór 1 januari 2015, kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.3
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW (oud) kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.4
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.5
De moeder richt zich met twee grieven tegen de bestreden beschikking van 16 april 2014. Zij voert in grief I - kort weergegeven - aan dat de beslissing om haar te ontheffen uit het gezag onjuist en prematuur is, omdat niet voldoende is komen vast te staan dat zij onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen. De praktische omstandigheden waarin zij tot januari 2014 verkeerde, waren de reden dat terugplaatsing van de kinderen bij haar tot dan toe niet aan de orde was. In haar stabiliteit op het persoonlijk vlak is nu juist een stijgende lijn te zien. In grief II betoogt de moeder dat het argument dat het hechtingsproces bij de pleegouders ongestoord moet kunnen plaatsvinden omdat de toekomst van de kinderen bij de pleegouders is, wegvalt nu [kind 1] niet meer bij de pleegouders woont. Hoewel de moeder accepteert dat de kinderen niet bij haar thuis opgroeien, acht zij het van belang dat zij in haar rol van gezaghebbende ouder betrokken blijft belangrijke beslissingen met betrekking tot de kinderen, in het bijzonder met betrekking tot het traject van [kind 1], voor wie op dit moment wordt onderzocht waar hij het beste op zijn plaats is
4.6
Voor zover de moeder stelt dat niet voldoende is komen vast te staan dat zij onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen, overweegt het hof als volgt. Uit het rapport van de raad van 21 januari 2014 blijkt dat de moeder reeds jarenlang kampt met persoonlijke problematiek. Tot januari 2014 had de moeder haar leven niet op orde. Als gevolg van huiselijk geweld van haar ex-partner, haar financiële problemen, haar werk in de prostitutie en het leiden van een zwervend bestaan, kon de moeder niet aan de basisvoorwaarden voor de opvoeding en verzorging van de kinderen voldoen. Niet alleen is de moeder in praktische zin tekortgeschoten ten opzichte van de kinderen, Ook bleek, aldus het rapport van de raad, dat zij het in de opvoeding moeilijk vindt voldoende grenzen te stellen aan de kinderen. Hoewel de moeder sedert januari 2014 met haar verleden lijkt te hebben gebroken (de relatie met haar ex-partner is verbroken, zij heeft hulp gezocht bij Moviera en heeft hulp om haar financiële problemen aan te pakken en inmiddels heeft zij een uitkering en huisvesting) betekent dit nog niet dat het toekomstperspectief van de kinderen bij haar ligt. Zo is de moeder in maart 2014 nog zwanger geraakt van haar gewelddadige ex-partner. Zij woont nu in [woonplaats] met de op [geboortedatum] 2014 geboren [kind 3], die onder toezicht is gesteld. Nu de kinderen reeds jarenlang blootgesteld zijn geweest aan een instabiel opvoedingsklimaat en de positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder nog pril zijn, acht het hof, evenals de raad, terugplaatsing van de kinderen in dit geval een gepasseerd station. In zoverre faalt grief I.
4.7
Het hof is evenwel van oordeel dat in dit specifieke geval het belang van de kinderen zich verzet tegen ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag. Het hof overweegt daartoe als volgt. Tot januari 2014 had de moeder haar leven om de hiervoor onder 4.6 genoemde redenen niet op orde. Sedert die tijd lijkt de moeder met haar verleden te hebben gebroken. De relatie met haar ex-partner is verbroken, zij heeft hulp gezocht bij Moviera en heeft hulp om haar financiële problemen aan te pakken. Inmiddels heeft zij een uitkering en huisvesting. De moeder woont in [woonplaats] met de op [geboortedatum] 2014 geboren [kind 3], die onder toezicht is gesteld. De moeder werkt, aldus de stichting ter mondelinge behandeling, goed samen met de hulpverlenende instanties, beide kinderen hebben een goede band met de moeder en zijn erg op haar gericht. Ook verloopt het contact tussen de moeder en de pleegouders. De omgangsregeling van de moeder met de kinderen zal dan ook worden uitgebreid.
4.8
[kind 1] is in december 2012 gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis. Bij hem is nog steeds sprake van probleemgedrag. Hij is agressief, uitdagend, opstandig en extreem zelfbepalend. [kind 1] is tijdelijk opgenomen in een behandelgroep van Entréa vanwege dit probleemgedrag, dat de pleegouders hem niet meer konden hanteren. Het toekomstperspectief voor [kind 1] is thans onderwerp van nader onderzoek. Ter mondelinge behandeling het hof is gebleken dat zijn toekomstperspectief in ieder geval niet meer bij de pleegouders is. De pleegouders zijn nog wel in staat en bereid te fungeren als logeeradres voor [kind 1], maar missen de draagkracht om [kind 1] samen met [kind 2] thuis op te voeden. Hiermee is ook de onzekerheid over het toekomstperspectief voor [kind 2] toegenomen. Hoewel [kind 2] zich goed ontwikkelt bij de pleegouders, is het zeer de vraag of het mogelijk is om de kinderen, overeenkomstig de wens van de moeder, samen in één gezin te laten opgroeien.
Nu de moeder inmiddels haar leven op orde heeft, zij goed samenwerkt met de hulpverlenende instanties en zij de kinderen niet in een loyaliteitsconflict plaatst door te accepteren dat zij niet bij haar opgroeien en voorts het toekomstperspectief van de kinderen, in het bijzonder dat van [kind 1], onduidelijk is, acht het hof het in dit geval prematuur en niet in het belang van de kinderen om de moeder, die toch een belangrijke rol speelt in de opvoedingssituatie van de kinderen, te ontheffen uit het gezag over hen. Hiermee slagen grief I (deels) en grief II.
Het hof zal de bestreden beschikking van 16 april 2014 dan ook vernietigen en beslissen als volgt.
uithuisplaatsing
4.9
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 22 december 2014 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 13 juni 2014 tot 22 december 2014 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
4.1
Ingevolge artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), dat in deze zaak van toepassing is gebleven, kan de kinderrechter de stichting als bedoeld in artikel 1 WJZ op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.11
De moeder richt zich met één grief tegen de bestreden beschikking. Zij stelt dat zij zich met de uithuisplaatsing van [kind 1] in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs niet kan verenigen, omdat zij het in het belang van [kind 1] acht dat hij samen met [kind 2] bij de pleegouders blijft wonen. Zij stelt - kort gezegd - dat [kind 1] met ambulante hulpverlening in het pleeggezin zou kunnen blijven wonen.
4.12
Niet in geschil is dat de moeder op dit moment zelf niet in staat is een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van [kind 1] en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd. Daarmee staat uitsluitend ter beoordeling of [kind 1] in het huidige pleeggezin, dan wel in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs diende te worden geplaatst. Gebleken is dat het probleemgedrag Van [kind 1], (mede) samenhangend met de reactieve hechtingsproblematiek waarvan bij hem sprake is, in relatie tot de draagkracht van de pleegouders, zijn plaatsing in het pleeggezin niet langer toeliet. De inzet van ondersteuning vanuit de hulpverlening en een sociale vaardigheidstraining heeft niet kunnen voorkomen dat de gedragsproblematiek van [kind 1] aanzienlijk is verergerd sinds eind januari 2014. Dit heeft een forse inbreuk gemaakt op draagkracht pleegouders en daarnaast ook zijn weerslag gehad op [kind 2]. Ter mondelinge behandeling heeft de gezinsvoogd verklaard dat het toekomstperspectief van [kind 1] niet langer bij de pleegouders is; de pleegouders zijn alleen nog beschikbaar als logeeradres voor [kind 1]. Ambulante hulpverlening voor de pleegouders is, aldus de gezinsvoogd ter mondelinge behandeling bij dit hof, een gepasseerd station. Onder deze omstandigheden is op goede gronden besloten tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs.
4.13
Uit het voorgaande volgt dat de grief faalt en dat het hof de bestreden beschikking van 13 juni 2014 dient te bekrachtigen.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking van
16 april 2014 te vernietigen, en te beslissen als volgt, en de bestreden beschikking van
13 juni 2014 te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.153.031:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 april 2014, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder van het gezag over [kind 1] en [kind 2] alsnog af;
in de zaak met nummer 200.156.524:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
13 juni 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, R. Krijger en
T.M. Blankestijn, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op
26 februari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.