ECLI:NL:RBOVE:2022:512

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
C/08/275227 / FA RK 21-3172
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en de vereisten van het EVRM

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 15 februari 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er niet voldaan is aan de vereisten die het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt aan een gezagsbeëindiging. De moeder, vader en pleegouders zijn het erover eens dat de minderjarige goed opgroeit bij de pleegouders en dat de huidige opvoedsituatie in het belang van het kind is. De rechtbank heeft geconstateerd dat de samenwerking tussen de ouders en de pleegouders is verbeterd en dat de minderjarige geen schade ondervindt van het gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de minderjarige klem of verloren zou raken door het gezamenlijk gezag. De rechtbank benadrukt dat beëindiging van het ouderlijk gezag een ingrijpende maatregel is die alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden toegepast, en dat de huidige situatie niet zodanig is dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/275227 / FA RK 21-3172
beschikking van de meervoudige kamer van 15 februari 2022
inzake
Raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verzoeker,
verder te noemen: de raad,
en
[belanghebbende 1],
verder te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
belanghebbende,
advocaat: mr. J. Rump.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren [2008] te [geboorteplaats] .
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • [belanghebbende 2] , wonend op een bij de rechtbank bekend adres, verder te noemen: de vader;
  • [belanghebbende 3 en belanghebbende 4] , opa en oma van [minderjarige] , wonende te [plaats] , verder te noemen: de pleegouders;
  • de gecertificeerde instelling

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, binnengekomen op 24 december 2021;
- een op 27 januari 2022 binnengekomen brief met bijlage van mr. Rump.
1.2.
[minderjarige] heeft zijn mening aan de rechtbank kenbaar gemaakt in een op 6 januari 2022 ingekomen brief.
1.3.
Op 31 januari 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader,
- de pleegouders,
- [A] , namens de raad,
- [B] , namens de GI.
1.4.
[A] van de raad en rechter H.M. Jongebreur waren via een videoverbinding aanwezig bij de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
De vader en de moeder zijn de ouders van het navolgende minderjarige kind:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] [2008] .
2.3.
Bij beschikking van 10 november 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 26 oktober 2021 voor de duur van een jaar, ingaande 10 november 2021.
2.4.
Bij beschikking van 28 november 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, (spoed)machtiging verleend tot plaatsing van de minderjarige in een netwerkpleeggezin, ingaande 28 november 2017. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 26 oktober 2021 voor de duur van een jaar, ingaande 10 november 2021.
2.5.
De minderjarige woont sinds 28 november 2017 in het gezin van de pleegouders.
2.6.
Bij beschikking van 3 maart 2020 van deze rechtbank is de vader samen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige te beëindigen. De raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De raad legt – samengevat – het volgende aan het verzoek ten grondslag.
De raad stelt dat een gezagsbeëindiging van de moeder noodzakelijk is om [minderjarige] duidelijkheid te bieden over zijn opvoedsituatie en te zorgen voor de voor hem noodzakelijke stabiliteit. [minderjarige] is een kwetsbare jongen die instabiliteit en onveiligheid heeft ervaren in zijn opgroeiomgeving. Sinds [minderjarige] bij de pleegouders woont, heeft hij te maken met een opvoedingsomgeving die hem de rust, structuur en duidelijkheid biedt waar hij behoefte aan heeft. Het toekomstperspectief van [minderjarige] ligt bij de pleegouders en het is belangrijk dat [minderjarige] weet waar hij op gaat groeien.
De moeder heeft de afgelopen jaren zeer beperkt invulling gegeven aan haar verantwoordelijkheden als ouder met gezag.
De raad vindt het zorgelijk dat de moeder nog steeds niet bereid is om de nodige persoonlijke hulpverlening te accepteren. De verhoudingen tussen de pleegouders en de moeder en tussen de vader en de moeder zijn niet altijd even goed. Als het gaat om belangrijke gezagsbeslissingen ontstaat er wrevel. Zo duurde het lang voor de moeder haar toestemming heeft gegeven om [minderjarige] in te schrijven bij de huisarts van de grootouders en om de verzekering van [minderjarige] op de polis van de pleegouders te zetten. In het afgelopen half jaar is de samenwerking tussen de moeder en de vader en de moeder en de pleegouders verbeterd, maar de raad vindt dat de aanvaardbare termijn inmiddels is verstreken en dat de verbetering te pril is om de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders op langere termijn te waarborgen. Daarnaast verwacht de raad dat indien de hulpverlening in het vrijwillig kader wordt voortgezet en de moeder samen met de pleegouders beslissingen over [minderjarige] moet nemen, [minderjarige] langer moet wachten voor er beslissingen over hem worden genomen of de samenwerking zodanig moeizaam verloopt dat [minderjarige] het gevoel krijgt dat hij van de moeder niet bij de pleegouders mag zijn. Indien het gezag van de moeder wordt beëindigd, ziet de raad mogelijkheden om binnen de huidige termijn van de ondertoezichtstelling toe te werken naar het voortzetten van de hulpverlening in het vrijwillig kader.

4.Het standpunt van belanghebbenden

4.1.
De moeder stelt dat niet is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan het beëindigen van het gezag van een ouder. De moeder betwist dat dat zij de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [minderjarige] niet kan dragen, niet meewerkt aan het nemen van gezagsbeslissingen over [minderjarige] en niet openstaat voor persoonlijke hulpverlening. Zij vindt het jammer dat ze nooit heeft kunnen laten zien dat zij over de nodige opvoedkwaliteiten beschikt. De moeder heeft goed contact met [minderjarige] en zij erkent dat [minderjarige] opgroeit bij de pleegouders. De moeder heeft zich in de afgelopen periode ontwikkeld en zij ziet in dat zij het anders wil doen. De verstandhouding tussen de vader en de moeder en de moeder en de pleegouders is goed en zij nemen gezamenlijk beslissingen over [minderjarige] . De ouders stellen zich open voor hulpverlening en volgen samen met de pleegouders een traject bij Vitree, welk traject positief verloopt. Dit maakt dat het beëindigen van het gezag in deze situatie volgens de moeder een te zware en ingrijpende maatregel is.
4.2.
De vader stelt dat het contact en het overleg tussen hem en de moeder goed verloopt. Vooral het laatste jaar heeft de moeder laten zien dat zij anders wil en in het belang van [minderjarige] denkt. De vader wil het liefst samen met de moeder het gezag over [minderjarige] blijven uitoefenen. De vader stelt dat [minderjarige] goed op zijn plek zit bij de pleegouders en daar verder zal opgroeien.
4.3.
De GI stelt dat zij de raad hebben verzocht onderzoek te doen naar het beëindigen van het gezag van beide ouders over [minderjarige] , mede nu de aanvaardbare termijn is verstreken en het voor [minderjarige] duidelijk moet worden waar hij op gaat groeien. De ervaring is dat het beëindigen van het gezag van de ouders deze duidelijkheid geeft. De GI stelt dat een ondertoezichtstelling is bedoeld om toe te werken naar een thuisplaatsing van een minderjarige bij (één van) de ouders. In het geval van [minderjarige] is daar geen sprake meer van, waardoor een ondertoezichtstelling niet meer de juiste maatregel is. De GI plaatst kanttekeningen bij de mogelijkheid om binnen de huidige termijn van de ondertoezichtstelling toe te werken naar hulpverlening in het vrijwillig kader, nu het de GI erg ingewikkeld lijkt voor de vader om, indien hij alleen met het gezag over [minderjarige] is belast, beslissingen te nemen over de bezoekregeling tussen de moeder en [minderjarige] .
De GI had daarom liever gezien dat een neutrale derde de beslissingen over [minderjarige] gaat nemen. De GI stelt dat de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening en de moeder en de pleegouders moeizaam verliep. Sinds het moment waarop het verzoek tot gezagsbeëindiging is ingediend lijkt de moeder zich anders op te stellen. De GI ziet dat de ouders en de pleegouders positieve stappen zetten bij Vitree, maar merkt op dat deze verbetering in de samenwerking pril is.
4.4.
De pleegouders stellen dat het contact met de moeder sinds kort goed verloopt.
De pleegouders zien het liefst dat de situatie blijft zoals het nu is, namelijk dat [minderjarige] bij de pleegouders woont, de ouders zijn belast met het gezag over [minderjarige] en de GI in het kader van hulpverlening in beeld is. De pleegouders hopen dat zij in ieder geval tot de meerderjarigheid van [minderjarige] voor hem kunnen en mogen zorgen. De pleegouders merken op dat [minderjarige] de vader als zijn vader beschouwt en ziet dat zijn broertje en zusje wel bij de vader kunnen wonen. Indien het gezag van [minderjarige] door een neutraal persoon wordt uitgeoefend, bestaat volgens de pleegouders het risico dat [minderjarige] het gevoel krijgt dat hij wordt buitengesloten van het gezin.
4.5.
[minderjarige] zelf wil graag dat het gezag bij beiden en in elk geval in de familie blijft.

5.De beoordeling

Het wettelijk criterium
5.1.
Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Het oordeel
5.2.
De rechtbank overweegt dat beëindiging van het ouderlijk gezag een maatregel is die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof van de rechten van de mens (EHRM) op basis van artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een iets andere dan die van onze wetgever in artikel 1:266 BW. Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. In de rechtspraak van het EHRM (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66) wordt ten aanzien van een gezagsbeëindiging het volgende overwogen.
“The deprivation of parental rights is a particularly far-reaching measure which deprives a parent of his or her family life with the child and is inconsistent with the aim of reuniting them. Such measures should be applied only in exceptional circumstances and can only be justified if they are motivated by an overriding requirement pertaining to the child’s best interests […].
66. In identifying the child’s best interests in a particular case, two considerations must be borne in mind: firstly, it is in the child’s best interests that his ties with his family be maintained except in cases where the family has proved particularly unfit; and secondly, it is in the child’s best interests to ensure his development in a safe and secure environment […]. It is clear from the foregoing that family ties may only be severed in very exceptional circumstances and that everything must be done to preserve personal relations and, where appropriate, to “rebuild” the family […]. It is not enough to show that a child could be placed in a more beneficial environment for his upbringing […]. However, where the maintenance of family ties would harm the child’s health and development, a parent is not entitled under Article 8 to insist that such ties be maintained.”
In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak niet voldaan aan de vereisten die het EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De moeder, de vader en de pleegouders stemmen allen in met de huidige opvoedsituatie, waarbij [minderjarige] bij de pleegouders opgroeit. Volgens de moeder zit [minderjarige] op zijn plek bij de pleegouders en is dit de juiste plek voor hem om op te groeien. Als voorbeeld noemt de moeder onder andere dat [minderjarige] eerst naar het speciaal onderwijs ging en inmiddels regulier onderwijs volgt. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] verloopt goed. Zij hebben iedere week belcontact en [minderjarige] verblijft eens per twee weken op woensdagmiddag bij de moeder en haar partner. Nu de moeder geen twijfels meer uit over de plek waar [minderjarige] zal opgroeien, de samenwerking al sterk is verbeterd en [minderjarige] zelf ook graag wil dat het gezag bij zijn vader en zijn moeder blijft, is de rechtbank van oordeel dat het beëindigen van het gezag van de moeder niet noodzakelijk is om de gewenste duidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige] te bewerkstelligen. Naast de moeder staat ook voor de vader zonder meer vast, dat het opvoedperspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt. Niet is gebleken dat de ouders [minderjarige] hiermee belasten of [minderjarige] voorhouden dat hij wellicht bij hen kan komen wonen. Indien de omstandigheid zich voordoet dat de pleegouders, om wat voor reden dan ook, niet langer voor [minderjarige] kunnen zorgen, vertrouwt de rechtbank erop dat de ouders daar samen met de hulpverlening een oplossing voor zoeken. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om vooruit te lopen op toekomstige omstandigheden die niet aan de orde zijn.
5.4
Het verzoek van de raad is mede ingegeven door de omstandigheid dat de communicatie
tussen de ouders én de moeder en de pleegouders moeizaam verliep. De raad doelt hiermee kennelijk op de zwaardere motiveringseisen die gelden nu het verzoek betrekking heeft op de beëindiging van het gezag van slechts één van de twee ouders met gezag. Bij een dergelijk verzoek dient immers aanvullend onderbouwd te worden dat de minderjarige klem of verloren zou raken bij voortduring van het gezamenlijk gezag. De rechtbank overweegt dat de moeder en de vader en de pleegouders in de afgelopen periode positieve stappen hebben gezet in het verbeteren van de onderlinge verstandhouding en de samenwerking. Zij hebben inmiddels een aantal gesprekken gehad bij Vitree en zij erkennen allen dat de samenwerking en het nemen van beslissingen over [minderjarige] goed verloopt. Zij wensen ook allen geen wijziging in de gezagssituatie. De raad en de GI hebben hun zorgen geuit over de bestendigheid van de samenwerking tussen de vader en de moeder én de moeder en de pleegouders en zij vinden dat de aanvaardbare termijn alsnog is verstreken.
De rechtbank ziet dit anders en acht het verzoek van de raad, juist in het licht van de huidige situatie, te prematuur en onvoldoende onderbouwd.
Bovendien heeft de raad niet onderbouwd hoe op het punt van de samenwerking tussen ouders sprake kan zijn van een aanvaardbare termijn. Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment in ieder geval niet voldaan aan de eis dat [minderjarige] klem of verloren zou raken door het gezamenlijke gezag. De rechtbank neemt hierin [minderjarige] ’s standpunt mee dat hij het fijn vindt dat het gezag over hem in de familie blijft en dat hij het liefst heeft dat dit bij allebei blijft (de rechtbank begrijpt: bij allebei zijn ouders). Gelet op de huidige situatie, de duidelijke wens van [minderjarige] en tegen de achtergrond van wat goed is voor [minderjarige] , is de rechtbank van oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het rechtvaardigen om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen. De rechtbank acht het op dit moment (nog) niet uitgekristalliseerd of de samenwerking tussen de ouders en de pleegouders kan worden voortgezet in het vrijwillig kader. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat gezagsbeëindiging van de moeder noodzakelijk zou zijn voor de overdracht van de hulpverlening naar het vrijwillige kader.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel, dat niet is onderbouwd en evenmin is gebleken dat de gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige] op dit moment worden geschaad indien de moeder haar gezag behoudt. Daartoe zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken. Daarbij is wel van belang, en de rechtbank heeft daar ook vertrouwen in, dat de moeder haar medewerking blijft verlenen aan de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, alsmede aan te nemen gezagsbeslissingen en dat zij [minderjarige] op geen enkele manier daarmee belast. De rechtbank zal het verzoek van de raad afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M.J. Vijftigschild, mr. K. van Leeuwen en mr. H.M. Jongebreur en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022 in tegenwoordigheid van
mr. M.J. Jans, griffier.