ECLI:NL:GHDHA:2024:671

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
200.322.191/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en aansprakelijkheid van Dexia bij advisering door niet-gecertificeerde tussenpersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een uitspraak van de kantonrechter, die Dexia aansprakelijk heeft gesteld voor schade die [verweerster] heeft geleden door een effectenleaseovereenkomst die via een tussenpersoon, Spaar Select, tot stand is gekomen. De centrale vraag is of de tussenpersoon, die niet over de vereiste vergunning beschikte, [erflater] heeft geadviseerd en of Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en heeft de vordering van [verweerster] tot schadevergoeding toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van Dexia verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelt dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select als cliëntenremisier niet voldeed aan de vergunningseisen en dat zij daardoor aansprakelijk is voor de schade van [verweerster]. De schadevergoeding omvat de door [verweerster] betaalde inleg, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft Dexia ook veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.322.191/01
Rolnummer rechtbank : 8828939 CV EXPL 20-3170
arrest van 7 mei 2024
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
hierna
Dexiate noemen,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
[verweerster],
als erfgenaam van
[erflater],
wonende in [woonplaats] ,
verweerster in het hoger beroep van Dexia,
hierna
[verweerster]te noemen,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- de akte uitlaten producties van Dexia,
- de antwoordakte van [verweerster] .
1.2.
Dexia heeft bij memorie van grieven als productie A een memorandum overgelegd. Het hof stelt vast dat deze productie geen bewijsstuk of productie is in de zin van artikel 1.2 aanhef en onder b van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR), maar een uitgebreid processtuk, met een uitvoerige toelichting op de standpunten van Dexia, onder verwijzing naar tal van bijlagen die bij deze productie zijn gevoegd. Voor het indienen van een dergelijk processtuk, naast de memorie van grieven die de standpunten van Dexia bevat, bestaat geen ruimte. Op dit processtuk wordt daarom geen acht geslagen. Hetzelfde geldt voor de reactie van [verweerster] op dit memorandum, overgelegd als bijlage 1 bij memorie van antwoord.
1.3.
Vervolgens hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak gaat over een effectenleaseovereenkomst die via een tussenpersoon tot stand is gekomen tussen Dexia en wijlen de echtgenoot van [verweerster] , de heer [erflater] (hierna: [erflater] ). Centraal staat de vraag of [erflater] door de tussenpersoon is geadviseerd, terwijl deze niet over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en of Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Indien dat het geval is, is Dexia gehouden de door [verweerster] geleden schade volledig te vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering van [verweerster] tot volledige schadevergoeding toegewezen. In dit hoger beroep behandelt het hof de vordering van [verweerster] opnieuw.

3.De vaststaande feiten

3.1.
In het bestreden vonnis is vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. In hoger beroep zijn de volgende feiten relevant.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [erflater] is de onderstaande effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen (hierna: de ((effecten)(lease)overeenkomst).
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
Datum overeenkomst
Betaalde maand-
termijnen/ inleg
Datum eind-
afrekening
Resultaat bij beëindiging overeenkomst
I
[contractnummer]
Overwaarde Effect
15-12-1999
€ 54.474,00
21-12-2004
- € 19.650,38
3.3.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst was Spaar Select als tussenpersoon betrokken.
3.4.
[erflater] heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst € 12.925,70 aan dividend uitgekeerd gekregen. Het door [erflater] genoten fiscaal voordeel bedroeg € 5.789,96. [erflater] heeft bij beëindiging van de overeenkomst de restschuld aan Dexia voldaan.
3.5.
[verweerster] heeft in 2007 tijdig gemeld niet met de Duisenberg-regeling akkoord te gaan.

4.De vorderingen en beslissing kantonrechter

4.1.
[verweerster] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en Dexia te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [verweerster] onder de overeenkomst heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Verder heeft [verweerster] gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door [verweerster] geleden hypotheekschade, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast heeft [verweerster] gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.2.
Dexia heeft de vorderingen van [verweerster] bestreden.
4.3.
De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerster] , zowel vanwege schending van artikel 41 Nadere Regeling 1999 (hierna: NR 1999) als vanwege schending van haar zorgplicht. Daarnaast heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld om aan [verweerster] te betalen al wat [verweerster] aan Dexia heeft betaald in het kader van de overeenkomst, verminderd met het door [verweerster] genoten voordeel, vermeerderd met wettelijke rente. De overige vorderingen van [verweerster] zijn afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten.

5.Het oordeel van het hof

5.1.
Het hof zal oordelen dat de klachten (grieven) van Dexia tegen het oordeel van de kantonrechter falen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
omvang hoger beroep
5.2.
Dexia heeft tegen het vonnis van de kantonrechter vijf grieven aangevoerd. De eerste grief ziet op het oordeel van de rechter in eerste aanleg dat geen sprake is van verjaring. De grieven twee tot en met vier hebben betrekking op de rol van Spaar Select als tussenpersoon en de wetenschap van Dexia. De vijfde grief heeft betrekking op de proceskosten.
verjaring
5.3.
Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [verweerster] gaat in deze zaak niet op. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter op dit punt. De vordering van [verweerster] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [verweerster] daadwerkelijk bekend was geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
5.4.
[verweerster] heeft Dexia een brief gestuurd op 18 april 2007, waarin (onder meer) een beroep wordt gedaan op onrechtmatige daad, het recht wordt voorbehouden nog andere gronden aan te voeren en Dexia wordt gesommeerd om alle aan Dexia betaalde bedragen terug te betalen. Daarna heeft Leaseproces namens [verweerster] haar vorderingen gestuit bij brieven van 9 oktober 2009, 23/24 januari 2012 en 15 november 2016. De inleidende dagvaarding is op 15 oktober 2020 uitgebracht.
5.5.
Niet gesteld of gebleken is dat [verweerster] vijf jaar eerder dan de brief van
18 april 2007, dus op 18 april 2002, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Integendeel, Dexia stelt dat [verweerster] uiterlijk bij de beëindiging van de overeenkomst op de hoogte was van de schade, derhalve in 2004. Op grond van de brief van 18 april 2007 moet het voor Dexia duidelijk zijn geweest dat [verweerster] Dexia aansprakelijk hield voor haar handelwijze met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst, daaronder begrepen een schending van de op Dexia jegens [verweerster] rustende zorgplichten in de precontractuele fase. In het licht van deze brief, mede beschouwd tegen de achtergrond van de Duisenberg-regeling en de daaropvolgende WCAM-procedure, moet het voor Dexia ook duidelijk zijn geweest dat met de daaropvolgende stuitingsbrieven van 9 oktober 2009, 23/24 januari 2012 en 15 november 2016 werd beoogd de verjaring van deze rechtsvordering te stuiten. Voor zover Dexia zich op het standpunt stelt dat deze brieven onvoldoende specifiek waren, verwerpt het hof dit standpunt. Aan een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW kan niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt. Van verjaring van de op onrechtmatige daad gegronde vordering van [verweerster] op Dexia is dan ook geen sprake. Voor zover Dexia heeft gesteld dat in ieder geval het beroep op schending van artikel 41 NR 1999 is verjaard, gaat dit beroep evenmin op, omdat dit beroep op deze schending kan worden behandeld in het kader van de bij een beroep van Dexia op eigen schuld aan de zijde van [verweerster] in acht te nemen billijkheidsafweging. [1]
uitgangspunt schadeverdeling5.6. Het uitgangspunt van de rechtspraak over schadeverdeling in effectenleasezaken is dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens de afnemer door schending van haar bijzondere (precontractuele) zorgplicht om de particuliere belegger te waarschuwen voor het restschuldrisico, onderzoek te doen naar diens financiële positie en hem, zo nodig, te ontraden de effectenleaseovereenkomst(en) aan te gaan. Met toepassing van artikel 6:101 BW blijft een deel van de schade (1/3) voor rekening van de afnemer, omdat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend, namelijk dat uit de overeenkomst(en) voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld en dat het ging om een rentedragende geldlening die moest worden terugbetaald (het hofmodel).
5.7.
Voor de beoordeling van deze zaak is voorts van belang dat Dexia als professionele instelling haar complexe financiële producten aan consumenten aanbood door brochures te verstrekken met algemene informatie over de werking van haar effectenleaseproducten en zonder eigen specifieke voorlichting aan de potentiële particuliere beleggers te geven. Voor de afzet van haar producten maakte Dexia gebruik van
direct mailing(post) en van tussenpersonen, waaronder Spaar Select. Deze tussenpersonen bond Dexia aan zich door het sluiten van cliëntenremisiercontracten op grond waarvan zij bij verkoop van een Dexia-product (op basis van een door Dexia verstrekt ATP-nummer) een vergoeding ontvingen. De tussenpersonen die Dexia aan zich bond als cliëntenremisiers werden in de cliëntenremisiercontracten uit die tijd (ook) aangeduid als: “adviseur” en op haar website als “onafhankelijke gespecialiseerde financiële adviseurs” of als “financiële planners”. Uit de websites van Spaar Select (d.d. 11 mei 2000) en NBG Finance (d.d. 23 oktober 1999), waarmee Dexia (intensief) samenwerkte, volgt dat deze tussenpersonen - als cliëntenremisiers - zichzelf publiekelijk aanprezen met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden financiële adviezen.
5.8.
In de periode 31 december 1995 tot 1 januari 2007 diende op grond van de wet (Wte 1995 en NR 1999) een effectenbemiddelaar - en dus ook een cliëntenremisier - die werkzaam was bij de totstandkoming van transacties in effecten te beschikken over een vergunning. Een generieke vrijstelling van die vergunningplicht gold voor tussenpersonen die zich beperkten tot het aanbrengen van cliënten bij een effecteninstelling (zoals Dexia) die zelf over een vergunning beschikte. Volgens de toenmalige regelgeving behoefde een beleggingsadviseur geen vergunning om als zodanig op te treden, maar daarbij gold als eis dat hij zelf op generlei wijze betrokken was bij de uitvoering van effectentransacties. Het stond een cliëntenremisier derhalve niet vrij zonder vergunning mede op te treden als beleggingsadviseur. Op grond van artikel 41 NR 1999 was het de aanbieder van een effectenleaseproduct (zoals Dexia) verboden om een effectenleaseovereenkomst aan te gaan indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst met de afnemer een niet over een vergunning beschikkende cliëntenremisier tevens als financieel adviseur was opgetreden en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
5.9.
Anders dan Dexia betoogt, ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het oordeel van de Hoge Raad in het arrest van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten een vergunningplichtige activiteit betreft. De door Dexia opgeworpen stelling wordt in dat arrest van de Hoge Raad verworpen met de overweging - kort gezegd - dat Nederland in de Wte 1995 gebruik heeft gemaakt van de in de Richtlijn Beleggingsdiensten voor lidstaten geboden mogelijkheid om ‘op het stuk van de vergunningsvoorwaarden’ strengere regels van toepassing te verklaren dan in de Richtlijn zijn vastgesteld. Ook bij arrest van 12 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1935) heeft de Hoge Raad - na herhaalde stellingname van de zijde van Dexia op dit punt - geen aanleiding gezien anders te beslissen. Dit brengt met zich dat het hof in hetgeen Dexia heeft aangevoerd geen aanleiding ziet anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen.
beroep op billijkheidscorrectie - advisering5.10. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan de afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier voorafgaand aan het aangaan van een effectenleaseovereenkomst en zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [2] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999, dan wel het materieel daarmee overeenkomende artikel 25 NR 1995. Indien deze situatie zich voordoet, is Dexia gehouden de gehele schade van de afnemer te vergoeden.
5.11.
Volgens Dexia heeft de kantonrechter in de onderhavige zaak ten onrechte het beroep van [verweerster] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
5.12.
In het arrest van 10 juni 2022 (rov. 2.7.1 tot en met 2.10.21) [3] oordeelt de Hoge Raad dat het antwoord op de vraag wanneer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan na advies door een daarbij optredende tussenpersoon, dient te worden gevonden door vast te stellen van welke - als ‘beleggingsadvies’ te kwalificeren - activiteiten een cliëntenremisier zich diende te onthouden om vrijgesteld te blijven van de vergunningplicht (rov. 2.10.1). De reikwijdte van deze vrijstelling dient als volgt te worden bepaald (rov. 2.10.13):
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
5.13.
In het arrest van 10 juni 2022 overweegt de Hoge Raad voorts dat voor de beoordeling of de tussenpersoon voor zijn optreden een vergunning nodig had op de grond dat hij aan de afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, dat wil zeggen een aanbeveling die voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer, de navolgende omstandigheden van belang kunnen zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
Daaraan voegt de Hoge Raad toe dat deze omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling of de tussenpersoon de afnemer een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Maar dat ook als dit niet wordt vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. De Hoge Raad overweegt dat een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, maar de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten gaat.
5.14.
Niet betwist is dat Spaar Select optrad als cliëntenremisier voor Dexia en als zodanig was geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat ook vast dat Spaar Select niet over de nodige vergunning beschikte om tevens als adviseur op te treden.
5.15.
[verweerster] heeft een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Spaar Select in het geval van [erflater] heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst onder “A. Feiten in deze zaak” van de inleidende dagvaarding. De stellingen van [verweerster] komen, samengevat, op het volgende neer.
[verweerster] en [erflater] zijn telefonisch door Spaar Select benaderd met de vraag of zij interesse hadden in een vrijblijvend financieel adviesgesprek. [erflater] en [verweerster] waren hier wel in geïnteresseerd. Er werd een afspraak gemaakt voor een huisbezoek, waarna [adviseur] , financieel adviseur bij Spaar Select, tweemaal bij [verweerster] en [erflater] thuis langs is geweest. Zowel [verweerster] als [erflater] waren bij deze gesprekken aanwezig. In het eerste gesprek is met de adviseur uitvoerig gesproken over de financiële situatie en wensen van [verweerster] en [erflater] . [verweerster] en [erflater] hebben onder andere aangegeven dat zij graag een dakkapel zouden willen plaatsen. Bovendien zouden zij graag kapitaal willen opbouwen voor de toekomst, ter aanvulling van het pensioen en de aanschaf van een nieuwe auto. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde daarom [verweerster] en [erflater] om de hypotheek te verhogen om hieruit de financiering van de dakkapel te voldoen en tevens een vooruitbetaling te doen voor een Overwaarde Effect Product. De adviseur zou het een en ander op papier gaan zetten. De adviseur heeft vervolgens een financieel plan opgesteld, waarin het Overwaarde Effect product, in combinatie met de hypotheekverhoging, aan [verweerster] en [erflater] werd aangeraden. In dit persoonlijk financieel plan heeft de adviseur toegelicht en op papier gezet op welke wijze kon worden bereikt dat de hypotheek werd verhoogd, met nauwelijks hogere maandlasten. Hij heeft dit tijdens het tweede gesprek toegelicht. Om de inleg in het Overwaarde Effect te kunnen voldoen, adviseerde de adviseur [verweerster] en [erflater] om de hypotheek met NLG 165.000,00 te verhogen. Aangezien de adviseur al had geadviseerd om de hypotheek te verhogen met NLG 30.000,00 in verband met de financiering van de dakkapel, en de daarbij behorende kosten toch al zouden krijgen, zouden [verweerster] en [erflater] er volgens de adviseur goed aan doen om de hypotheek nog meer te verhogen. Het geld zat nu immers in een stenen spaarpot en leverde niets op. Door het extra opgenomen hypotheekbedrag aan te wenden voor de inleg in het Overwaarde Effect product, zouden [verweerster] en [erflater] in korte tijd veel vermogen kunnen opbouwen. Zij zouden vervolgens de volledige hypotheek kunnen aflossen en een aanzienlijk kapitaal hebben opgebouwd. Met een hypotheekverhoging van NLG 165.000,00 zou NLG 5.000,00 worden gereserveerd voor de hypotheekkosten, NLG 30.000,00 zou worden aangewend voor de dakkapel, NLG 120.000,00 was bedoeld voor de inleg in het Overwaarde Effect product en NLG 10.000,00 zou op de rekening van de Postbank worden gestort. Na vijf jaar zouden [verweerster] en [erflater] een verwachte opbrengst hebben van ruim NLG 210.000,00 aldus de adviseur. Zij zouden dan hun opgenomen hypotheek kunnen aflossen en een kapitaal hebben opgebouwd van NLG 55.000.00. Volgens de adviseur zou deze gehele constructie [erflater] en [verweerster] maandelijks nauwelijks iets kosten. Volgens de adviseur zouden [erflater] en Van den
Berg veel fiscaal voordeel hebben door deze constructie, en in combinatie met de te
verwachte dividenden, zouden zij hier maandelijks niet veel op achteruit gaan. Het Overwaarde Effect product was volgens de adviseur een veilig product dat in vijf jaar
tijd veel rendement zou opleveren. Er zou worden belegd in veilige, bekende fondsen.
Het rendement zouden [verweerster] en [erflater] kunnen gebruiken om de extra hypotheek af te lossen, zodat de dakkapel hen niets gekost zou hebben. Er zijn geen andere producten aanbevolen. Het Overwaarde Effect van Bank Labouchere, in combinatie met de hypotheekverhoging, het bouwdepot en de rekening bij de Postbank, was volgens de adviseur het ideale product voor [verweerster] en [erflater] .
[verweerster] en [erflater] hadden geen verstand van complexe financiële producten en dachten dat het advies van de adviseur juist was. Zij hebben op het advies van de adviseur vertrouwd en hebben dit ook opgevolgd. De adviseur heeft de afspraak bij de notaris geregeld. De hypotheek is via een lening bij de Postbank verhoogd en er is voor ruim NLG 120.000,00 aan inleg betaald voor het effectenleasecontract van Bank Labouchere.
Ook heeft de adviseur de aanvraag voor de Overwaarde Effect overeenkomst geregeld. De
overeenkomst hebben [verweerster] en [erflater] later per post ontvangen.
[verweerster] heeft ter onderbouwing verwezen naar de afspraakbevestiging van Spaar Select, een Persoonlijk Financieel Plan, een concept hypotheekakte en een begeleidend schrijven van Bank Labouchere bij de overeenkomst (producties D tot en met G bij inleidende dagvaarding).
5.16.
Dexia betwist de door [verweerster] gestelde feiten en weerspreekt in de memorie van grieven de door [verweerster] uit voormelde gang van zaken getrokken conclusie, namelijk dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Dexia heeft aangevoerd dat zij niet betrokken is geweest bij de gesprekken tussen [verweerster] en [erflater] en de medewerker van Spaar Select zodat niet van Dexia kan worden gevergd dat zij de betwisting van de stellingen van [verweerster] nader motiveert.
5.17.
Het hof overweegt als volgt. De door [verweerster] beschreven gang van zaken duidt erop dat een medewerker van Spaar Select een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een of meer specifieke effectenleaseovereenkomsten heeft gedaan. Uit haar stellingen volgt immers dat (i) de adviseur van Spaar Select heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [verweerster] en [erflater] , (ii) [verweerster] en [erflater] hun financiële doel om kapitaal op te bouwen voor het plaatsen van een dakkapel, voor de toekomst, ter aanvulling van het pensioen en voor de aanschaf van een nieuwe auto aan de adviseur kenbaar hebben gemaakt, (iii) de adviseur vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder, te weten “Overwaarde Effect” van (de rechtsvoorganger van) Dexia, heeft geadviseerd, (iv) met welk product volgens de adviseur een goede aanvulling op voormeld financieel doel van [verweerster] en [erflater] kon worden gerealiseerd. De tussenpersoon heeft derhalve niet volstaan met het verstrekken van algemene informatie zonder commentaar te geven of een waardeoordeel te vellen, waar Spaar Select als cliëntenremisier wel toe gehouden was. Daarmee is voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2022 geformuleerde criteria, zoals hier opgenomen in 5.12 en 5.13. Dexia heeft de door [verweerster] beschreven gang van zaken in algemene termen weersproken, maar dat laat onverlet dat er concrete aanknopingspunten zijn dat het sluiten van de overeenkomst is gegaan zoals [verweerster] stelt. Zo staat op de tussen [erflater] en Dexia gesloten effectenleaseovereenkomst vermeld “Adviseur: ATP00170-Spaar Select B.V.”. Daarnaast biedt ook de werkwijze van Spaar Select zoals zij die publiekelijk bekend heeft gemaakt (zie rechtsoverweging 5.7 en hierna 5.21) steun aan het betoog van [verweerster] dat de gesprekken tussen haar en [erflater] en de medewerker van Spaar Select zo zijn verlopen als door haar is gesteld. Verder ondersteunen de door [verweerster] overgelegde stukken haar standpunt.
5.18.
Het hof is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde stellingname van [verweerster] Dexia meer concreet had moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Voor zover Dexia stelt dat sprake is van bewijsnood, omdat zij de betrokken tussenpersoon niet meer kan horen, komt dat voor haar rekening en risico, omdat, zoals hiervoor uiteengezet, Dexia er destijds bewust van heeft afgezien om eigen specifieke voorlichting te geven aan potentiële klanten en voor de afzet van haar producten gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon. Nu het aan Dexia als een aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van haar cliëntenremisiers cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt, had het op haar weg gelegen om op dit punt controle uit te oefenen. Dit temeer omdat de tussenpersoon een provisie ontving voor het aanbrengen van een cliënt en aldus een financieel belang had bij de totstandkoming van een of meer overeenkomsten tussen Dexia en [erflater] . Dat zij destijds heeft nagelaten controle uit te oefenen en kennelijk ook geen administratie heeft bijgehouden van de bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken (medewerker van de) tussenpersoon, is een omstandigheid die voor haar rekening en risico moet komen.
5.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [erflater] vergunningplichtig is geadviseerd door Spaar Select. Aan (nadere) bewijslevering aan de zijde van Dexia wordt niet toegekomen omdat Dexia - als gevolg van omstandigheden die voor haar risico komen - de door [verweerster] gestelde feiten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
beroep op billijkheidscorrectie - wetenschap
5.20.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is, naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon, ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select [erflater] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden.
5.21.
Dexia heeft, zoals hiervoor reeds overwogen, voor de distributie van haar effectenleaseproducten gekozen voor de inzet van tussenpersonen als cliëntenremisiers. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak waarin dezelfde documentatie werd beoordeeld, overweegt het hof dat uit de door [verweerster] overgelegde stukken in voldoende mate blijkt dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat Spaar Select de afnemers regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerde, maar de producten ook onderdeel liet zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. [4] Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van Dexia (1997) en een artikel uit het Financieel Dagblad (april 1998) dat Dexia bewust gebruik maakte van de tussenpersonen als afzetkanaal juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Daarbij heeft Dexia in een - ook in deze procedure overgelegd - memorandum ook het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van (een) cliëntenremisierovereenkomst(en), zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies.
5.22.
Nu Dexia de aan de overgelegde stukken ontleende conclusies die [verweerster] hieraan verbindt onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft tegengesproken, concludeert het hof dat Dexia wist (dan wel behoorde te begrijpen) hoe Spaar Select werkte en om die reden had moeten onderzoeken of in het geval van [erflater] de betrokken cliëntenremisier de grens van het toelaatbare had overschreden door [erflater] tot de aanschaf van een product van Dexia te bewegen. Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden op de weg van Dexia had gelegen om nadat [erflater] door de tussenpersoon was aangebracht zich ervan te vergewissen of hij door de tussenpersoon was geadviseerd en de op haar rustende verplichtingen als vergunninghoudende financiële instelling (alsnog) gestand te doen. Nu zij dat in dit geval heeft nagelaten en het risico van verboden advisering door haar cliëntenremisier zich zoals hiervoor vastgesteld heeft verwezenlijkt, komt haar - behoudens bijzondere omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken - geen beroep toe op de omstandigheid dat zij van de advisering geen wetenschap had en dit ook niet behoorde te begrijpen.
beroep op billijkheidscorrectie - conclusie
5.23.
De conclusie luidt dat het beroep van [verweerster] op de billijkheidscorrectie slaagt. Het gevolg hiervan is dat de schade van [verweerster] volledig door Dexia moet worden vergoed. De daarop gerichte grieven van Dexia falen.
omvang schade
5.24.
De door [verweerster] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door [verweerster] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [verweerster] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf elk moment waarop schade wordt geleden. Het voorgaande betekent voor de onderhavige inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossingen, dat de wettelijke rente over elk betaald gedeelte van de inleg verschuldigd wordt vanaf de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte (HR 1 mei 2015, ECLI:NL: HR:2015:1198). Daarbij geldt dat er geen voordeelstoerekening plaatsvindt op de ten tijde van de schadebegroting reeds verschenen wettelijke rente omdat een aanspraak op wettelijke rente over nadeel dat bij de voordeelstoerekening tegen voordelen wegvalt, moet worden geacht niet te zijn ontstaan. Slechts over het nadeel dat na voormelde wijze van voordeelstoerekening resteert, kan wettelijke rente in aanmerking worden genomen (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Indien in het verleden een uitbetaling op grond van de Hof-formule heeft plaatsgevonden, dient Dexia nog 1/3 deel van de restschuld te voldoen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door [verweerster] aan Dexia tot de voldoening door Dexia. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
slotsom
5.25.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Dexia in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Dexia tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na de uitspraak. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden van 23 november 2022;
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten van [verweerster] :
€ 343,00 aan griffierecht
€ 1.821,00 aan salaris van de advocaat (1,5 punten x appeltarief II á € 1.214,00),
al deze kosten moeten worden betaald binnen veertien dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart dit arrest wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Pol en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, 7 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov. 3.6.5.
2.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
4.Zie o.m. hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984. Zie ook: hof ’s-Hertogenbosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4076.