Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 23 februari 2022, waarmee de Staat in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 november 2021;
- de memorie van grieven van de Staat, met bijlagen nrs. 5 tot en met 10;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [verweerder] , met bijlagen nrs. 105 tot en met 110;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van de Staat, met bijlagen nrs. 11 tot en met 13;
- de brieven aan het hof van [verweerder] van 8 mei 2023 en 12 mei 2023;
- de bijlagen 111a tot en met 115b die [verweerder] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
Wettelijk kader ten tijde van de illegale adoptie van [verweerder]
"indien de adoptie zowel uit het oogpunt van verbreking van de banden met de ouders als dat van bevestiging van de banden met de adoptanten, (..) in het kennelijk belang van het kind is en aan de voorwaarden, door het volgende artikel gesteld, is voldaan."Onder meer gold (in beginsel) de voorwaarde dat geen van de biologische ouders het verzoek weerspreekt.
“vermoedelijk (…) en de Consul der Nederlanden te [plaats 5] en de (blijkbaar van origine Nederlandse) ambtenaar van de Burgerlijke Stand te (…) aan deze handeling hebben meegewerkt”hij zich afvraagt
“of het opportuun is deze kwestie aan de autoriteiten te Uwent voor te leggen.”Ook staat in de brief:
“Reeds meermalen is gebleken dat te Uwent valse medische verklaringen omtrent geboorte en valse geboorteakten op eenvoudige wijze verkrijgbaar zijn. Indien er geen enkel bewijs is, dat een bepaald kind niet het kind is, geboren uit het huwelijk van een echtpaar genoemd in de geboorteakte (behalve verhalen van de buren) ligt het niet op de weg van de Nederlandse administratie de status van een kind in twijfel te trekken.”
“dat de problemen met betrekking tot het kind (…) kunnen worden opgelost door middel van adoptie (…).En verder:
“Ik ben voorshands met u van oordeel dat in dit geval strafvervolging niet opportuun schijnt (…). Aangetekend zij nog, dat de bewijskracht van buitenlandse akten van de burgerlijke stand ter vrije beoordeling van de Nederlandse autoriteiten staat. Nu het evident is, dat de geboorteakte vals is, behoeft er in Nederlands, wat de staat van het kind betreft generlei bewijskracht aan te worden toegekend. (…)”
“(…) het wil voorkomen, dat zonder de Braziliaanse autoriteiten te benaderen het niet mogelijk zal zijn de ware afkomst van het kind te achterhalen. Het lijkt aanbevelenswaardig dat het kind te zijner tijd op naar Nederlands recht geldige wijze door het echtpaar (…) wordt geadopteerd.”
“financiele steun die wij mochten ontvangen”en verder geschreven dat de 4.700 cruzeiros en de 600 gulden
“zijn gedeponeerd op de rekening van het [kindertehuis X] en zullen worden gebruikt voor de normale huishoudelijke behoefte.”
"Filiação Noms des parents Father’s and mother's name". In het paspoort zijn op een visumpagina door de Braziliaanse autoriteiten stempels geplaatst met een uitreisvisum met nummer 657717 dat ook gedateerd is op 26 februari 1980 en geldig is tot 26 augustus 1980 en met de tekst:
"Apresenteu os documentos exigidos por lei."en
"Viaja em companhia dos pais".
“is men nog van plan e.e.a. recht te zetten”) antwoordde de juridische moeder dat zij twee advocaten had geraadpleegd, van wie de een zei dat zij dat (dat wil zeggen: formeel adopteren) niet hoefden te doen, en van wie de ander dacht dat het goed zijn met het oog op de voorlichting aan [verweerder] en het kennen van zijn status. De juridische moeder vertelde dat zij al enkele jaren geleden waren begonnen met het geven van voorlichting, dat zij uiteindelijk geen stappen hadden gezet maar dat zij dit, als dit een absolute eis zou zijn, wel zouden willen doen.
“In het onderhavige geval is de voorlichting al geschied. Wij zouden dus het verzoek 2e kind ter hand kunnen nemen.”Ook staat in de notitie dat een en ander vervolgens is medegedeeld aan de juridische moeder, die in dat gesprek nog heeft verklaard dat er van [verweerder] geen enkel gegeven bekend was over zijn afkomst,
“geen naam moeder, enz.”.
‘334.33 Brazilië/adoptie van braziliaanse kinderen door nederlanders’met periodeaanduiding 1978-1982, dat in 2009 is vernietigd. De Minister voor Rechtsbescherming is bij besluit van 20 november 2017 deels aan het verzoek van [verweerder] tegemoet gekomen en heeft de informatie waarom [verweerder] verzocht gedeeltelijk openbaar gemaakt. [verweerder] heeft bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de in bezwaar genoemde aanknopingspunten heeft een nieuwe zoekslag plaatsgevonden en is alsnog een groot aantal documenten aangetroffen die onder de reikwijdte van het verzoek van [verweerder] vallen. In bezwaar heeft de Minister voor Rechtsbescherming in september en december 2018 twee deelbeslissingen genomen. Het bezwaar van [verweerder] is gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2017 is herroepen en er is alsnog overgegaan tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van bepaalde documenten.
4.Procedure bij de rechtbank
Wèl onrechtmatig: naar aanleiding van het BBA-onderzoek geen maatregelen genomen ter bescherming recht [verweerder] op afstammingskennis;
“as long as the fate of the person is unaccounted for”. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen – en uiteindelijk ook in het dictum voor recht verklaard – dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door naar aanleiding van de resultaten van het BBA-onderzoek geen maatregelen te treffen ter bescherming van het recht van [verweerder] om zijn afkomst te kunnen kennen. De rechtbank laat daarbij in het midden welke maatregelen de Staat precies had moeten nemen; bepalend achtte zij dat er niets was gedaan, terwijl dit wel mogelijk was en het treffen van maatregelen geen onevenredige belasting zou hebben betekend. Het is aannemelijk dat de aard en duur van zijn zoektocht veel pijn en verdriet – en daarmee immateriële schade – bij [verweerder] hebben veroorzaakt. Ook heeft hij veel tijd en geld in de zoektocht gestoken. De rechtbank heeft de Staat daarom veroordeeld tot vergoeding van de schade die [verweerder] daardoor heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat.
Níet onrechtmatig: geen schending doorlopende informatieverplichting; geen opdracht maskeren rol Nederlandse ambtenaren; geen medewerking aan illegale adoptie van [verweerder] ; geen werkgeversaansprakelijkheid
Afwijzing vordering verstrekking documenten
5.Vordering in hoger beroep
- Grief 1: De Staat heeft de op hem rustende doorlopende verplichting om desgevraagd informatie te verstrekken geschonden.
- Grief 2: De Staat heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de rol van Nederlandse ambtenaren en vertegenwoordigingen bij illegale adopties, waaronder die van [verweerder] . De Staat was ook voorafgaand aan het BBA onderzoek verplicht onderzoek te doen en maatregelen te nemen om het recht op afstammingskennis van [verweerder] te beschermen.
- Grief 3: De rechtbank oordeelt ten onrechte dat de Staat niet aansprakelijk is ex art. 1401 (oud) BW voor het tot stand brengen, c.q. niet voorkomen van de illegale adoptie van [verweerder] . De Staat heeft wel degelijk onrechtmatig gehandeld, nu vaststaat dat hij de vertaling van de geboorteakte heeft gelegaliseerd. Vast staat verder dat de Staat de illegale adoptie van [verweerder] heeft gefaciliteerd door i) hem bij te schrijven in het paspoort van één van zijn juridische ouders en/of ii) afgifte van een consulaire verklaring.
- Grief 4: Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 1403 (oud) BW.
6.Beoordeling in hoger beroep
Toepasselijk recht
gekund, nog niet zonder meer betekent dat het ook beter had
gemoetenen dat het
onrechtmatigis dat niet anders is gehandeld. Dit moet ook in gedachten worden gehouden bij de beoordeling van het handelen van de Staat in de periode na 2011. Hoewel recent ook positieve stappen zijn gezet voor de slachtoffers van illegale adoptie (opdracht tot onderzoek door COIA, instelling landelijk expertisecentrum INEA en besluit om geen beroep op verjaring meer te doen), blijkt uit de stukken dat de opstelling van de Staat naar aanleiding van verzoeken van [verweerder] om hulp en informatie vrij terughoudend en formeel is geweest. Het is goed voorstelbaar dat dit [verweerder] heeft gefrustreerd en dat het tot een verder verlies van zijn vertrouwen in de overheid heeft geleid. Het betekent echter niet dat het handelen van de Staat in juridische zin als onrechtmatig moet worden beschouwd, dit nog los van het feit dat de primaire verantwoordelijkheid om [verweerder] van informatie te voorzien over de omstandigheden rond zijn illegale adoptie, bij zijn juridische ouder berustte.
als zodanigaanleiding had moeten zijn voor maatregelen van de Nederlandse overheid, dus los van eventuele betrokkenheid van Nederlandse ambtenaren. In de door de consul-generaal gesignaleerde gevallen bestond het vermoeden dat de in Nederland geldende regels (met name: alleen adoptie als dit in het belang van het kind is en vereiste aantonen dat op naar Nederlandse maatstaven aanvaardbare wijze afstand was gedaan, zie hierboven 3.3-3.4) bewust werden omzeild, resulterend in het strafbare feit van verduistering van staat. In zoverre is begrijpelijk dat [verweerder] de vraag opwerpt waarom destijds niet is opgetreden. De Staat heeft hier echter terecht – en onweersproken – tegenin gebracht dat (ook) in 1980 gold dat een buitenlandse akte of een buitenlandse rechterlijke uitspraak betreffende de staat van een persoon in Nederland in beginsel als rechtsgeldig moest worden aangemerkt, als die akte door een bevoegde instantie en volgens de in dat buitenland geldende regels was opgemaakt. Op zich is juist dat het ook toen al mogelijk was om (de erkenning en/of inschrijving van) zo’n in beginsel rechtsgeldige buitenlandse akte te weigeren als de inhoud daarvan in strijd was met de Nederlandse openbare orde, maar de Staat heeft eveneens terecht opgemerkt dat louter het bestaan van
twijfelten aanzien van de echtheid/juistheid nog niet meebracht dat weigering of nader onderzoek
verplichtwas. Met andere woorden, het enkele feit dat in voorkomend geval het (al dan niet sterke) vermoeden bestond dat de getoonde Braziliaanse geboorteakte vals was omdat het kind volgens de Braziliaanse geboorteakte zou zijn geboren tijdens een kortdurend verblijf in Brazilië, terwijl ook toen al vliegtuigmaatschappijen weigerden hoogzwangere vrouwen te vervoeren, maakte nog niet dat Nederlandse ambtenaren onrechtmatig handelden door de geboorteakte als rechtsgeldig aan te merken, zonder eerst zelfstandig nader onderzoek te verrichten. Namens de Staat is ter zitting in dit verband ook nog naar voren gebracht dat niet altijd goed zichtbaar is of een vrouw hoogzwanger is of niet en dat het dus mogelijk is dat een vliegtuigmaatschappij dat niet opmerkt. Dit geeft al aan dat het niet een zwart/wit-kwestie is. [verweerder] heeft nog gewezen op het advies van de Hoofafdeling Privaatrecht van het Ministerie van Justitie van 5 januari 1973 (zie hierboven 3.8), waarin staat dat aan de akte geen bewijskracht hoeft te worden toegekend, maar het ging daar om een geboorteakte waarvan
vaststondwas dat deze vals was, omdat de juridische ouders dat zelf hadden toegegeven. Zoals hierna zal worden geconcludeerd is overigens niet vast komen te staan dat de Staat met de geboorteakte van [verweerder] is geconfronteerd tijdens de gang van zaken die heeft geleid tot overbrenging van [verweerder] naar Nederland en de inschrijving aldaar als biologisch kind van de juridisch ouders. De illegale adoptie heeft zich, voor zover valt na te gaan, volledig buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten voltrokken.
moestaannemen. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat het bijschrijven van [verweerder] in het paspoort van de juridisch ouders, het afgeven van een mvv, de afgifte van een consulaire verklaring in verband met het uitreisdeposito of de legalisatie van de vertaling van de Braziliaanse geboorteakte in 1980 jegens [verweerder] onrechtmatig zou zijn geweest. Dit wordt niet anders doordat inmiddels bekend is dat de geboorteakte van [verweerder] vals was. Dat wist de Staat in 1980 niet en voor een nader onderzoek naar de vraag of er met de geboorteakte van [verweerder] iets mis was bestond onvoldoende concrete aanleiding; [verweerder] heeft een dergelijke concrete aanleiding ook niet gesteld. Het enkele feit dat de Staat er in algemene zin mee bekend was dat met geboorteakten in Brazilië werd gesjoemeld om illegale adopties tot stand te brengen, betekent niet dat de Staat, bij afwezigheid van concrete aanwijzingen in een specifiek geval, steeds een onderzoek had moeten instellen indien hij met een Braziliaanse geboorteakte van een kind geboren uit Nederlandse ouders werd geconfronteerd.
“we morgen kunnen beginnen met de papieren in orde te maken”.
“paramount consideration”zijn in geval van een conflict tussen de belangen van een kind en de ouders, in 1981-1985 nog niet gold.
“gedepersonaliserend vacuüm, dat is geschapen door passief zwijgen of aktief verhullen”(zie citaat hierboven 3.33).
aanwijzingendat het Ministerie
zalverzoeken om
het buitenlandse deel van het onderzoekte laten rusten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is komen vast te staan dat zo’n aanwijzing daadwerkelijk is gegeven en dat bovendien niet duidelijk is wat met “het buitenlandse deel van het onderzoek” is bedoeld; het is ook mogelijk dat het Ministerie van BZ niet wilde dat in het kader van het onderzoek contact werd opgenomen met de Braziliaanse autoriteiten over de handelwijze van Braziliaanse ambtenaren. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat ook de verklaring van onderzoeksleider Oost de stelling van [verweerder] niet bevestigt. Oost heeft zijn verwondering uitgesproken over het feit dat het onderzoeksteam nooit medewerkers van het Nederlandse consulaat heeft gehoord, maar uit niets blijkt dat dit het gevolg was van een instructie van het Ministerie.
- i) dat de medewerkers van de RvdK kennelijk in geen van de twee gesprekken met de juridische ouders hebben gevraagd of de geboortedatum en geboorteplaats die op de valse geboorteakte van [verweerder] waren opgenomen juist waren;
- ii) dat zij evenmin voor de hand liggende vragen hebben gesteld over de gang van zaken bij de illegale adoptie, zoals via wie zij in contact waren gekomen met de contactpersoon in Brazilië, wie deze contactpersoon was, welke formaliteiten zij in Brazilië hebben verricht en wie de personen waren die als getuige op de valse geboorteakte stonden;
- iii) dat zij niet hebben gevraagd om de diverse relevante documenten te mogen inzien en kopiëren en
- iv) dat zij, hoewel de juridische ouders spraken over perspublicaties over illegale adopties uit Brazilië, kennelijk niet hebben gevraagd welke publicaties de juridische ouders bedoelden, noch deze publicaties in het dossier hebben opgenomen.
persoonlijkegegevens en informatie. Nog afgezien van het feit dat [verweerder] zich in 2009 nog niet bij de Staat had gemeld met een vermoeden dat hij illegaal was geadopteerd, is het hof met de Staat van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat het vernietigde dossier informatie bevatte over de afstamming van [verweerder] . Zoals hierboven al overwogen wijst immers alles erop dat de illegale adoptie van [verweerder] langs afzonderlijke kanalen tot stand is gekomen, zonder betrokkenheid van de Staat en zonder betrokkenheid van de personen die veelvuldig voorkwamen op de documenten van andere illegale adopties. De Staat hoefde er daarom geen rekening mee te houden dat [verweerder] nog behoefte zou hebben aan inzage en hoefde niet om die reden af te zien van reguliere vernietiging. Daaraan doet niet af dat documenten die verband houden met formele adopties tot 1991 voor 30 jaar en sindsdien voor onbepaalde tijd worden bewaard. Het gaat in dit geval om documenten die betrekking hebben op de adoptie van een specifiek kind en daarvan is hier geen sprake.
jegens hemindien aannemelijk is dat het dossier informatie bevatte over
zijn afstammingen/of de omstandigheden waaronder
hijis geadopteerd. Zoals hierboven is overwogen zijn daar geen aanwijzingen voor.
informele wijzetot het Ministerie was gekomen. Dergelijke informatie uit informele kanalen, bijvoorbeeld iets dat op een receptie is gehoord, mag niet langs formele weg gedeeld mag worden; daar moet je heel voorzichtig mee zijn, aldus de Staat. Het hof acht dit een plausibele verklaring. Niet aannemelijk is dat er bewust informatie voor [verweerder] verborgen is gehouden. Van onrechtmatig handelen is geen sprake.
7.Beslissing
- vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Den Haag van 24 november 2021;
- wijst alle vorderingen van [verweerder] af;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure, in eerste aanleg aan de kant van de Staat begroot op € 639,- aan griffierecht en op € 1.844,00 aan salaris advocaat en in hoger beroep aan de zijde van de Staat begroot op € 4.706,33 vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [verweerder] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- bepaalt dat als [verweerder] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [verweerder] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [verweerder] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
- veroordeelt [verweerder] tot terugbetaling van hetgeen de Staat op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis onverschuldigd aan hem heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt de Staat in de kosten van het incident, aan de kant van [verweerder] begroot op € 461,-, vermeerderd met de wettelijke rente als de Staat deze kosten niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.