ECLI:NL:GHDHA:2024:67

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
BK-23/655
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over proceskostenvergoeding in WOZ-zaak met no-cure-no-pay afspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland betrokken is. De Rechtbank had eerder de WOZ-waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 601.000, na een bezwaarprocedure waarin belanghebbende werd bijgestaan door [A B.V.]. De Heffingsambtenaar had de waarde aanvankelijk vastgesteld op € 731.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd. Belanghebbende verzocht om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, maar de Rechtbank oordeelde dat er geen kosten in rekening waren gebracht, omdat de gemachtigde [A B.V.] op basis van een no-cure-no-pay afspraak werkte. In hoger beroep stelt belanghebbende dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de WOZ-waarde is aangepast door de gegrondverklaring van het bezwaar. Het Hof oordeelt dat belanghebbende inderdaad recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de no-cure-no-pay afspraak inhoudt dat hij kosten moet betalen als de WOZ-waarde wordt aangepast. Het Hof stelt de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 748,26 en voor de beroepsfase op € 1.750. Het hoger beroep is gegrond en de Heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/655

Uitspraak van 9 januari 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 mei 2023, nummer SGR 22/784.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 731.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing eigenaren van deze gemeente (de aanslagen).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslagen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft op het beroep beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 601.000;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen en watersysteemheffng eigenaren tot een berekend naar een waarde van € 601.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 november 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
[A B.V.] heeft namens belanghebbende op 22 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslagen. In het bezwaarschrift is het volgende omtrent de proceskostenvergoeding vermeld:

“Vergoeding proceskosten

Gelet op het feit dat belanghebbende redelijkerwijs kosten moet maken in verband met de behandeling van het bezwaar, verzoeken wij op grond van artikel 7:15, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1, sub a, b en e van het Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 om vergoeding van de proceskosten ter zake van de kosten met betrekking tot de door een derde verrichte beroepsmatig verleende rechtsbijstand (bezwaarschrift en eventueel hoorzitting) en het door een deskundige laten opstellen van een taxatierapport (zie in dit verband: ECLI:NL:RBROT:2020:10236).
Wij verzoeken u dit bedrag over te maken op bankrekening: […] t.n.v. [A B.V.] onder vermelding van zaaknummer […] . In dit kader verwijzen wij naar de machtiging ten name van belanghebbende, waarin belanghebbende opdracht geeft om de proceskostenvergoeding direct aan [A B.V.] over te maken (cessie).”
Bij het bezwaarschrift is een taxatierapport gevoegd. Op 6 maart 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Daar is een vertegenwoordiger van [A B.V.] verschenen. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 28 december 2021 het bezwaar afgewezen. De gemachtigde heeft daartegen op 1 februari 2022 beroep ingesteld bij de Rechtbank en heeft in het beroepschrift het standpunt ingenomen dat de waarde van de woning € 601.000 is.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft tegelijkertijd met het indienen van het verweerschrift op 4 april 2022 aan de gemachtigde bericht:
“Geachte heer Bakker,
De taxateur heeft het beroep van uw cliënt beoordeeld. Naar aanleiding van het beroep is de waarde nader beoordeeld, gezien is dat de waarde te hoog is vastgesteld. De door u voorgestelde waarde van € 601.000 is reëel ten opzichte van het marktniveau per 1 januari 2020. Ik kan u dan ook tegemoetkomen en een compromisvoorstel doen met een WOZ-waarde van € 601.000 voor het object [adres] te [woonplaats] .
Indien u hiermee akkoord gaat, wordt de volgende kostenvergoeding toegekend.
Procesmiddel
Punten
Wegingsfactor
Kosten
Indienen
beroepschrift
1
1
€ 541,00
Totaal

541,00
Daarnaast worden uiteraard de betaalde griffierechten vergoed.
U heeft uw cliënt niet in de bezwaarfase bijgestaan.
Het betreffende bureau dat uw cliënt in de bezwaarfase heeft bijgestaan stuurt volgens hun website geen factuur bij een ongegrond bezwaar, zodat deze kosten van de bezwaarfase niet op uw cliënt drukken.
Uw reactie afwachtende,
(…)”
2.3.
Belanghebbende heeft het compromisvoorstel niet aanvaard omdat hij het niet eens was met het door de Heffingsambtenaar gedane voorstel voor de proceskostenvergoeding.
2.4.1.
[A B.V.] vermeldt op de website het volgende:

“Bezwaar maken is altijd écht gratis

Onze dienstverlening is onder alle omstandigheden volledig kosteloos voor u. Wij hanteren namelijk het No Cure No Pay principe. Bij een succesvol WOZ-bezwaar vergoed de gemeente onze kosten. Bij een onsuccesvol WOZ-bezwaar brengen wij niemand kosten in rekening.”
2.4.2. Belanghebbende heeft aan [A B.V.] de volgende machtiging verstrekt:
“Ik machtig de medewerkers van [A B.V.] om mij te vertegenwoordigen, voor mijn belang op te komen en in rechte op te treden in alle aangelegenheden omtrent de WOZ-beschikking 2021 voor mijn woning, waaronder de bezwaar- en beroepsprocedure voor deze beschikking.
Tevens verzoek ik de [gemeente] om de wettelijke vergoeding voor het inschakelen van juridische bijstand (proceskostenvergoeding) rechtstreeks op rekening van [A B.V.] over te maken zodat [A B.V.] haar dienst gratis aan mij kan verlenen (cessie).”
2.4.3. Volgens de website van [A B.V.] gelden bij een opdracht onder meer de volgende Algemene voorwaarden:

“Artikel 9 No cure, no pay

1. Opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen overeenkomen dat de opdracht, ongeacht de uitkomst ervan, op basis van ‘no cure, no pay’ wordt verricht. Indien een dergelijke afspraak wordt gemaakt, wordt dit bevestigd in de opdrachtbevestiging.
2. Onder een 'cure' wordt in dat geval verstaan: de omstandigheid dat er sprake is van een aan het overheidsorgaan te wijten onrechtmatigheid, waaronder (maar niet beperkt tot), de aanpassing van de WOZ-waarde door gegrondverklaring van het bezwaar of (hoger)beroep.
3. Ingeval sprake is van een 'cure' op grond van het vorige lid, is opdrachtgever een forfaitaire vergoeding verschuldigd, welke op basis van de wet door de gemeente zal worden vergoed. De hoogte van dit bedrag vloeit voort uit de artikelen 7:15 en/of 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht, en is gebaseerd op de verrichte proceshandelingen.
4. Wanneer het desbetreffende overheidsorgaan of rechtscollege een proceskostenvergoeding toewijst op grond van de artikelen 7:15 en/of 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht, komt deze toe aan opdrachtnemer. Deze vergoeding cedeert opdrachtgever bij voorbaat aan opdrachtnemer. Opdrachtnemer verrekent de proceskostenvergoeding met de vergoeding uit hoofde van het vorige lid.
5. Indien het desbetreffende overheidsorgaan bovenvermelde proceskostenvergoeding aan opdrachtgever overmaakt, verplicht deze zich het bedrag voor de vergoeding van de proceskosten, zoals bedoeld onder lid 4, en vermeld in de artikelen 7:15 Awb en/of 8:75 Awb, onverwijld en in ieder geval binnen twee weken na ontvangst te storten op een door opdrachtnemer aangewezen bankrekening.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep van belang – geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“4. Verweerder heeft hangende het beroep voorgesteld de waarde van de woning op de waardepeildatum vast te stellen op € 601.000, zoals overigens door eiser in diens beroepschrift is bepleit. Ter zitting is gebleken dat hetgeen partijen verdeeld houdt niet langer de waarde van de woning op de waardepeildatum is, maar slechts het al dan niet toekennen van proceskosten voor de bezwaarfase. Nu tussen partijen kennelijk overeenstemming bestaat over de waarde van de woning – en wel in die zin dat deze op de waardepeildatum moet worden vastgesteld op € 601.000 – sluit de rechtbank zich hierbij aan. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen en de vastgestelde waarde en aanslagen verminderen.
(…)
8. Voor zover het de bezwaarfase betreft, merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat er aan eiser kosten in rekening zijn gebracht of in rekening zullen worden gebracht. In de bezwaarfase was immers een andere gemachtigde - [A B.V.] - betrokken. Tot de gedingstukken behoort de machtiging van eiser aan [A B.V.] voor de bezwaarfase, waaruit blijkt dat in het geval van ongegrondverklaring van het bezwaar, geen kosten in rekening worden gebracht. Het bezwaar is ongegrond verklaard en er zijn dus geen kosten in rekening gebracht. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat er op eiser kosten drukken dan wel zullen drukken voor de verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase.[2] De rechtbank veroordeelt verweerder daarom alleen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep.
9. De kosten voor de beroepsfase stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). Ter zitting is immers gebleken dat het geschil zich slechts beperkt tot de hoogte van de (in een eerdere fase) toegekende vergoeding voor de proceskosten.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
(…)
[2] Hoge Raad 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:555.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor rechtsbijstand in de bezwaarfase. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
Voorts is in geschil of de Rechtbank bij het toekennen van de proceskostenvergoeding voor het beroep terecht is uitgegaan van factor 0,5 voor de zwaarte van de zaak. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep, waarbij uitgegaan wordt van factor 1 voor de zwaarte van de zaak.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten bezwaarfase
5.1.
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op vergoeding van proceskosten voor de door [A B.V.] verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase. Vast staat dat [A B.V.] het bezwaarschrift heeft ingediend, verschenen is op de hoorzitting en een taxatierapport heeft opgemaakt. Niet in geschil is dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en dat in het bezwaarschrift is verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alsmede dat [A B.V.] en belanghebbende een ‘no-cure-no-pay’-afspraak hebben gemaakt. De Heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende geen proceskostenvergoeding toekomt, omdat destijds het bezwaar ongegrond is verklaard en belanghebbende niets aan [A B.V.] hoefde te betalen gelet op de tussen hen geldende ‘no-cure-no-pay’-afspraak.
5.1.1.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1653, BNB 2022/167, geoordeeld:
“3.3.1.Voor toekenning bij rechterlijke uitspraak van een vergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand is slechts plaats indien kan worden aangenomen dat aan die bijstand voor de belanghebbende kosten zijn verbonden (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43815, LJN BD0464, BNB 2008/173).
3.3.2.
In beginsel dient de rechter ervan uit te gaan dat aan rechtsbijstand kosten zijn verbonden indien die bijstand door een derde beroepsmatig is verleend. Voor een uitzondering is plaats indien het bestuursorgaan het tegendeel stelt en in geval van betwisting aannemelijk maakt.
3.3.3.
Bij de beoordeling of die uitzondering zich voordoet, komt het erop aan of op de belanghebbende een verplichting rust of zal komen te rusten om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen. Van een zodanige verplichting is ook sprake indien de rechtsbijstand wordt verleend op basis van no cure no pay (zie HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, LJN BT6841, BNB 2011/281).
3.3.4.
Anders dan de Rechtbank blijkens haar overweging onder 10 kennelijk voor ogen heeft gestaan, is derhalve niet vereist dat ten tijde van haar uitspraak een declaratie is opgemaakt of dat de kosten ten tijde van die uitspraak al zijn voldaan.”
5.1.2.
Uit de met [A B.V.] gemaakte no-cure-no-pay-afspraak volgt dat belanghebbende [A B.V.] een vergoeding moet betalen als de WOZ-waarde wordt aangepast door gegrondverklaring van het bezwaar (artikel 9, lid 3, van de Algemene voorwaarden; zie 2.4.3). Aangezien de Rechtbank de uitspraak op bezwaar heeft vernietigd, de WOZ-beschikking heeft gewijzigd en de aanslag heeft verminderd, is het bezwaar gegrond. Als gevolg van dit gegronde bezwaar komt op belanghebbende de verplichting te rusten om kosten van rechtsbijstand te voldoen aan [A B.V.] . Daaraan doet niet af dat de Heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond heeft verklaard en [A B.V.] daartegen geen beroep heeft ingesteld. Evenmin doet daaraan af dat belanghebbende zijn toekomstige vordering op het bestuursorgaan tot vergoeding van de proceskosten bij voorbaat heeft overgedragen aan [A B.V.] of dat belanghebbende in de volmacht de [gemeente] heeft verzocht de proceskostenvergoeding rechtstreeks op rekening van [A B.V.] over te maken. Op belanghebbende rust dus een verplichting om kosten ter zake van de verleende rechtsbijstand te voldoen als bedoeld in het in 5.1.1 vermelde arrest.
5.1.3.
De stelling van belanghebbende dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase slaagt. Hetgeen belanghebbende overigens ter ondersteuning van zijn stelling heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
5.1.4.
Het Hof stelt de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaarprocedure op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) en de daarbij behorende bijlage vast op € 620:
1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, een bedrag per punt van € 310 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1. Met inachtneming van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Raad voor de Rechtspraak, Stcrt. 2018, 28796, bedraagt de vergoeding voor de niet-inpandige taxatie € 128,26: 2 uur x € 53 per uur, inclusief BTW. De totale proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase bedraagt daarmee € 748,26.
Proceskosten beroepsfase
5.2.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat hem een hogere proceskostenvergoeding toekomt voor de beroepsfase. Het Hof volgt hem in die stellingname.
5.2.2.
De Heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift in beroep het door de gemachtigde van belanghebbende ingenomen standpunt dat de waarde van de woning diende te worden bepaald op € 601.000 gevolgd en belanghebbende een compromisvoorstel gedaan. Hierbij werd de proceskostenvergoeding gesteld op één punt met een waarde van € 541, welk bedrag door de Hoge Raad bij arrest van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, BNB 2022/106, onverbindend is verklaard wegens strijd met het verbod op discriminatie. Ter zitting van de Rechtbank bleek dat het geschil uiteindelijk nog slechts ging om de vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
5.2.3.
De Rechtbank heeft vervolgens bij de berekening van de proceskosten in beroep zowel voor het beroepschrift als voor de zitting wegingsfactor 0,5 voor de zwaarte van de zaak toegepast, omdat het geschil uiteindelijk beperkt was tot de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar. De Heffingsambtenaar is belanghebbende echter pas in het verweerschrift voor wat betreft de waarde tegemoetgekomen, hetgeen een vermindering van de waarde tot gevolg had van € 130.000, en een compromisvoorstel gedaan. In verband daarmee ziet het Hof, gelet op het belang dat met het aanwenden van het beroep was gemoeid, aanleiding om voor de proceskostenvergoeding in beroep uit te gaan van wegingsfactor 1 (vgl. HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, BNB 2011/265, en HR 9 september 2022, ECLI:Nl:HR:2022:1162, BNB 2022/128). Het Hof stelt de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de beroepsprocedure op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit en de daarbij behorende bijlage vast op € 1.750: 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Rechtbank, een bedrag per punt van € 875 en een wegingsfactor van 1.
Slotsom
5.3.
Het hoger beroep is gelet op het vorenstaande gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof ziet aanleiding de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de hogerberoepsprocedure. Het Hof stelt deze kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit en de daarbij behorende bijlage vast op € 875: 1 punt voor het hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, een bedrag per punt van € 875 en een wegingsfactor van 0,5. (gewicht van de zaak). De zwaarte van de zaak is op 0,5 gesteld omdat het geschil in hoger beroep beperkt is tot de hoogte van de in een eerdere fase toegekende vergoeding voor de proceskosten (zie de bijlage bij de uitspraak van dit Hof van 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131, onderdeel 1.2.3).
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 136 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.373,26;
  • gelast de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 136 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, F.G.F. Peters en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 9 januari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.