Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 8 december 2022, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 september 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:9073);
- de memorie van grieven van [appellante] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord van [verweerder] ;
- de ‘akte appellante’ van [appellante] ;
- de akte van [verweerder] .
3.Feitelijke achtergrond
- een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW ten bedrage van € 4.759,26 bruto;
- een vergoeding voor het inbrengen van klanten ten bedrage van € 22.666,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019;
- de pensioenbijdragen vanaf 1 januari 2017 tot 1 maart 2019, waarvan de hoogte bepaald dient te worden aan de hand van de door Royprop ten aanzien van collega [werknemer 2] gehanteerde pensioenregeling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari jaarlijks ten aanzien van de respectieve pensioenbijdragen betrekking hebbende op het jaar daaraan voorafgaande tot aan de dag der algehele voldoening;
- een vergoeding voor telefoonkosten vanaf juli 2018 tot 1 maart 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag volgende op de kalendermaand waarop de vergoeding betrekking heeft tot aan de dag der algehele voldoening (in de onderhavige procedure in eerste aanleg begroot op € 272,08);
- een vergoeding voor 68,5 openstaande vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% en de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 tot aan de dag der algehele vergoeding (in de onderhavige procedure in eerste aanleg begroot op € 33.860,94).
4.Procedure bij de rechtbank
primair
a) een schadevergoeding van € 78.540,53 en
b) een schadevergoeding gelijk aan de door Royprop aan [appellante] verschuldigde pensioenbijdrage, te bepalen als omschreven in het bestreden vonnis onder 3.1.
beide met wettelijke rente;
subsidiair
een schadevergoeding door de rechtbank te bepalen;
in alle gevallen met buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
5.Vordering in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
In algemene zin geldt dat een bestuurder op grond van onrechtmatige daad voor schade van de schuldeiser aansprakelijk kan worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een zodanig verwijt kan worden aangenomen. Het hof verwijst in dit verband naar wat is overwogen in HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, rov. 3.5 en HR 23 mei 2014, ECLI:NL:HR: 1204, rov. 3.3.5.
- in een mediationtraject;
- voor een regeling met [werknemer 1] ;
- voor het voeren van diverse procedures, waaronder het verweer tegen een verzoek tot faillietverklaring van Royprop afkomstig van [appellante] en [werknemer 1] , met hoge advocaatkosten;
- voor het doorbetalen van het salaris van [appellante] ;
- voor het betalen van Midstaete. Een en ander is door [appellante] niet gemotiveerd weersproken.
Keeper of the Books. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor onder 6.12 is overwogen. Bijzondere redenen die betalingen aan deze derden onrechtmatig laten zijn, heeft [appellante] niet gesteld.
7.Beslissing
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 september 2022, voor zover daarin aan hoofdsom niet meer dan € 32.211,47 is toegewezen;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 35.701,67, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juni 2020;
- compenseert de proceskosten gevallen in hoger beroep in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
- bepaalt dat als [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellante] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 90,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellante] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan:
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.