ECLI:NL:GHDHA:2024:275

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
200.328.394/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetaling tijdens ziekte en vereisten voor ziekmelding in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft een werknemer, hierna te noemen [verzoeker], in hoger beroep verzocht om doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte. De werkgever, Aquabouw B.V., betwistte de ziekmelding van de werknemer. In hoger beroep heeft [verzoeker] een deskundigenverklaring van het UWV overgelegd, waaruit blijkt dat hij ziek was. Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat een formele ziekmelding niet vereist is voor het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte. Het hof heeft de werkgever veroordeeld tot loondoorbetaling over de laatste maanden van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De zaak begon met een verzoekschrift van [verzoeker] bij de kantonrechter, waarin hij aanspraak maakte op loon, vakantiedagen en een transitievergoeding. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat [verzoeker] geen recht had op loon vanaf 18 juli 2022, omdat hij zich niet correct ziek had gemeld. Het hof heeft deze beslissing vernietigd, omdat het de deskundigenverklaring van het UWV als voldoende onderbouwd beschouwde. Het hof heeft vastgesteld dat Aquabouw op de hoogte was van de voorgeschiedenis van [verzoeker] en dat de werkgever redelijkerwijs rekening had moeten houden met de mogelijkheid van arbeidsongeschiktheid, ook zonder een formele ziekmelding. De beslissing van het hof houdt in dat Aquabouw het loon van [verzoeker] moet doorbetalen over de periode van 18 juli tot en met 31 oktober 2022, inclusief vakantiegeld en wettelijke verhogingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.328.394/01
Zaak-/rekestnummer rechtbank : 10260608 / HA VERZ 22-111
beschikking van 20 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland (gemeente Hoeksche Waard),
tegen
Aquabouw B.V.,
gevestigd te Numansdorp (gemeente Hoeksche Waard),
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Aquabouw,
advocaat: mr. M.J. op 't Ende te Rotterdam.
het hof zal partijen hierna noemen [verzoeker] en Aquabouw

1.De zaak in het kort

De werknemer wil doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte maar de werkgever betwist dat de werknemer zich heeft ziekgemeld. In hoger beroep legt de werknemer een deskundigenverklaring van het UWV over waarin staat dat de werknemer ziek was. Het hof oordeelt dat de ziekmelding geen vereiste is voor het recht op loondoorbetaling tijdens ziekte en veroordeelt de werkgever het loon te betalen voor de maanden dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd nog geduurd heeft.

2.Procesverloop in hoger beroep

Bij beroepschrift, met bijlagen, ter griffie ingekomen op 14 juni 2023 is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, van 27 maart 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:2571). Aquabouw heeft een verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, ingediend. [verzoeker] heeft nog een verweerschrift in incidenteel beroep ingediend.
Op 16 november 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen de zaak hebben toegelicht. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is gezonden en dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is een datum voor de beschikking bepaald.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[verzoeker] en [naam] (hierna: [bestuurder 1]), bestuurder van Aquabouw, zijn meer dan twintig jaar bevriend geweest. [verzoeker] heeft door persoonlijke omstandigheden (onder andere verslavingsproblematiek en depressie) twaalf jaar niet gewerkt tot [bestuurder 1] hem aanbood bij Aquabouw in dienst te treden.
3.2
[verzoeker] is op 6 april 2022 bij Aquabouw in dienst getreden als onderhoudsmonteur op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, tot en met 31 oktober 2022. Het salaris bedroeg € 1.725,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld, voor 40 uur per week.
3.3
Op 12 juli 2022 in de ochtend heeft [verzoeker] met [bestuurder 1] gebeld en gevraagd om die dag vrij te mogen nemen. [bestuurder 1] heeft daarmee ingestemd. [verzoeker] heeft [bestuurder 1] op 12 juli 2022 nog een tweede keer gebeld. Naar aanleiding van dat gesprek heeft [bestuurder 1] [verzoeker] vrij gegeven tot en met vrijdag 15 juli 2022.
3.4
Op zondag 17 juli 2022 heeft [bestuurder 1] [verzoeker] opgezocht. [verzoeker] verbleef toen bij zijn vriendin. Partijen hebben met elkaar in de tuin gesproken.
3.5
Op maandag 18 juli 2022 heeft de vriendin van [verzoeker] een WhatsApp-bericht aan de heer [bestuurder 2], bestuurder van Aquabouw, gezonden: “
[verzoeker] [[verzoeker]] is op dit moment echt helemaal op (…). [bestuurder 1] zegt dat [verzoeker] zn projectje is, en wil hem wegkrijgen uit die donkere grot, en dat siert hem. Maar na 12 jaar niet werken, naar opeens 24 uur per dag bezig zijn met je werk, is nogal een omschakeling. (…). Nadat [bestuurder 1] gister langs was geweest sloeg [verzoeker] weer helemaal vast. Wilde gaan werken om [bestuurder 1] maar niet teleur te stellen, maar was volledig in tranen. (…). Ik ben degene die heeft gezegd dat werken geen optie was. Beter aan te sterken en dan volgende week er voor jou te zijn als [bestuurder 1] met vakantie is. [bestuurder 1] heeft diverse malen gevraag of [verzoeker] vakantie wilde, maar die vond dat ie dat nog niet verdiend had. (Hij had gehoopt niet in te storten) (…) Ik hoop dat jij deze signalen herkent.. Duidelijk begin overspannen. Maar als dit zn ontslag betekend, prima. (…) Nogmaals, [verzoeker] weet hier niks van. (…). Ik had gewoon stiekem gehoopt dat [bestuurder 1] iets meer begrip zou hebben toen hij [verzoeker] in tranen en enorm verward aan de telefoon”.
3.6
[verzoeker] is vanaf 12 juli 2022 tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 31 oktober 2022 niet meer op het werk verschenen.
3.7
Bij brief van 9 november 2022 heeft de advocaat van [verzoeker] aanspraak gemaakt op het loon, vakantiedagen en vakantiegeld over de periode van 12 juli 2022 tot en met 31 oktober 2022.
3.8
[verzoeker] heeft op 6 januari 2023 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV over zijn arbeidsongeschiktheid.

4.Procedure bij de kantonrechter

4.1
[verzoeker] heeft bij verzoekschrift de kantonrechter verzocht Aquabouw te veroordelen tot – kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang - betaling van:
  • de transitievergoeding van € 355,34 bruto, met wettelijke rente;
  • salaris van € 1.725,- bruto per maand over de maanden juli, augustus, september en oktober 2022, met vakantiegeld, wettelijke verhoging en wettelijke rente;
  • het verstrekken van salarisspecificaties over de bovenstaande periode en een eindafrekening, op straffe van een dwangsom;
  • de kosten van de procedure.
4.2
Aquabouw heeft zich verweerd en verzocht om – kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang- voor recht te verklaren dat [verzoeker] vanaf 18 juli 2022 geen recht heeft op betaling van loon.
4.3
De kantonrechter heeft bij beschikking:
  • (3.1) voor recht verklaard dat [verzoeker] over de periode vanaf 18 juli 2022 geen recht heeft op doorbetaling van loon door Aquabouw;
  • (3.2) Aquabouw veroordeeld om aan [verzoeker] te betalen zijn loon over de periode van 1 juli tot en met 17 juli 2022, gebaseerd op een bruto maandloon van € 1.725,- exclusief vakantiegeld, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het totaalbedrag vanaf veertien dagen na de datum van de beschikking tot de dag van volledige betaling;
  • (3.3) Aquabouw veroordeeld om aan [verzoeker] te betalen de transitievergoeding van € 355,34 bruto, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de beschikking tot de dag van volledige betaling;
  • (3.4) Aquabouw veroordeeld om aan [verzoeker] een salarisspecificatie over de maand juli 2022 en een eindafrekening te verstrekken;
  • (3.5) [verzoeker] veroordeeld om aan Aquabouw te betalen € 10,21 aan vergoeding voor een niet ingeleverd werkshirt, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de beschikking tot de dag van volledige betaling;
  • (3.6) bepaald dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
  • (3.7) de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • (3.8) al het andere afgewezen.

5.Verzoek in hoger beroep

5.1
Bij beroepschrift heeft [verzoeker] een grief aangevoerd en verzocht om de beschikking te vernietigen op de onderdelen 3.1, 3.2 (deels), 3.4 (deels), 3.6 en 3.8 en Aquabouw te veroordelen tot:
  • betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 1.725,- bruto per maand, over de maanden juli, augustus, september en oktober 2022, vakantiegeld over de periode juli tot en met oktober 2022, met 50% wettelijke verhoging over het loon en wettelijke rente;
  • het verstrekken van salarisspecificaties en de eindafrekening binnen acht dagen na de beschikking over juli tot en met oktober 2022, op straffe van een dwangsom;
  • Aquabouw te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
5.2
Aquabouw heeft verzocht de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen, en (in incidenteel beroep) de beschikking te vernietigen op het punt van de proceskosten en [verzoeker] te veroordelen in de volledige proceskosten dan wel de proceskosten conform het liquidatietarief (met nakosten en wettelijke rente) in eerste aanleg en in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

Oordeel kantonrechter
6.1
De kantonrechter heeft in de beschikking - kort samengevat - geoordeeld dat Aquabouw naar aanleiding van de gebeurtenissen op 12 juli en 17 juli 2022 niet had hoeven begrijpen dat [verzoeker] ziek was. Toch is [verzoeker] op 18 juli 2022 niet komen werken. Vanaf 18 juli 2022 heeft Aquabouw tevergeefs geprobeerd om contact met [verzoeker] te krijgen maar [verzoeker] heeft nergens op gereageerd en is ook niet meer op het werk verschenen. [verzoeker] heeft in die periode in ieder geval een vriend geholpen met klussen en heeft daarmee geld verdiend. Dat geldt ook als ‘werken’ en is een indicatie dat hij niet ziek thuis zat maar ‘gewoon’ was gestopt met werken bij Aquabouw. Ook heeft [verzoeker] geen stukken in het geding gebracht van een deskundige (arts) waaruit blijkt dat hij in (een deel van) de periode van 18 juli 2022 tot het einde van het dienstverband ziek was. Alles bij elkaar genomen, behoort het feit dat [verzoeker] vanaf 18 juli 2022 niet meer voor Aquabouw heeft gewerkt voor zijn rekening te komen en heeft hij over die periode geen recht op loon.
Standpunt [verzoeker]
6.2
heeft tegen dit oordeel aangevoerd dat hij op 12 juli 2022 aan [bestuurder 1] heeft laten weten dat hij ziek was en dat het in ieder geval op 18 juli 2022, na de signalen van [verzoeker], het huilend opbellen door [verzoeker] en het WhatsApp-bericht van de vriendin van [verzoeker] van 18 juli 2022 voor Aquabouw duidelijk moet zijn geweest dat hij ziek was en niet kwam werken en dat er sprake was van een ziekmelding. Als bewijs van zijn ziekte heeft [verzoeker] een verzekeringsgeneeskundige rapportage (deskundigenverklaring) van de verzekeringsarts van het UWV d.d. 13 februari 2023 overgelegd. In de rapportage heeft de verzekeringsarts onder andere geschreven
Overwegingen
Ik kan meegaan met het standpunt van klant. Gezien de langer bestaande diagnose, die ook actief aanwezig is geweest in de afgelopen jaren is het medisch plausibel dat na 12 jaar niet te hebben gewerkt klant in een fulltimebaan met veel druk overbelast is geraak[t] en medische klachten heeft ontwikkeld. Patiënten met dergelijke medische diagnose (langer bestaande) gaan vaak over hun grenzen. Bij klant speelt ook hoge mate van verantwoordelijkheid een rol. Bij het huidige spreekuur wordt een zeer kwetsbare man gezien. Beschrijving van de klachten van de klant in de berichten van zijn vriendin naar de werkgever zijn passend bij de crisisfase van een medische aandoening. Het is dan ook aannemelijk dat klant per 13 juli 2022 tijdelijk zodanig marginaal belastbaar was, dat hij niet geschikt was voor het verrichten van het eigen werk.
6.Conclusie
Het is medisch aannemelijk dat klant per 13 juli 2022 niet geschikt was voor het verrichten van het eigen werk.”
Standpunt Aquabouw
6.3
Aquabouw heeft daartegen aangevoerd dat [verzoeker] ten onrechte aan de verzekeringsarts heeft gemeld dat hij zich op 12 juli 2022 had ziekgemeld en gedurende vier maanden niet in staat was om te werken. [verzoeker] heeft erkend dat hij zich niet had ziekgemeld op 12 juli 2022, dat hij die dag om meer vrij had gevraagd en later ook elders heeft gewerkt. Verder is het oordeel van de verzekeringsarts gebaseerd op een onderzoek van zeven maanden na de beweerde ziekmelding en ook van na de zitting bij de kantonrechter. Bovendien is het oordeel louter gebaseerd op eenzijdige en misleidende informatie van [verzoeker], zonder dat informatie bij Aquabouw is opgevraagd en zonder toepassing van hoor en wederhoor. Het oordeel is bovendien niet bindend en moet om alle voornoemde redenen en omdat het hof ex tunc moet toetsen, buiten de beoordeling in hoger beroep worden gelaten.
Recht op loondoorbetaling tijdens ziekte
6.4
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen is in geschil of Aquabouw van 18 juli tot 31 oktober 2022 het loon van [verzoeker] moet doorbetalen. Artikel 7:629 lid 1 BW bepaalt als uitgangspunt dat de werknemer gedurende 104 weken recht op (ten minste 70% van) het loon behoudt indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was. Voor het recht op doorbetaling van het loon is niet vereist dat [verzoeker] zich op de door de werkgever voorgeschreven wijze heeft ziekgemeld (vgl. hof Den Haag 22 april 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1294). Wel is vereist, ingevolge artikel 7:629a lid 1 BW, dat de vordering van de werknemer tot loondoorbetaling tijdens ziekte vergezeld gaat van een deskundigenverklaring van het UWV over de verhindering om de bedongen arbeid te verrichten.
6.5
Aquabouw heeft betoogd dat de deskundigenverklaring die [verzoeker] heeft overgelegd niet kan worden gebruikt omdat het hof een toetsing ex tunc moet verrichten waarbij feiten en omstandigheden die zich na de procedure in eerste aanleg hebben voorgedaan, buiten beschouwing moeten blijven. Wat er ook zij van dit standpunt, een ex tunc toetsing staat niet in de weg aan de mogelijkheid van partijen om in hoger beroep (alsnog) bewijsmiddelen aan te dragen die betrekking hebben op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan vóór de beslissing in eerste aanleg. Een beoordeling ex tunc ontneemt aan partijen dus niet de herkansingsmogelijkheid van het hoger beroep. Dit betekent dat de deskundigenverklaring die dateert van na de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, betrokken kan worden bij het beantwoorden door het hof van de vraag of [verzoeker] op 13 juli 2022 ziek was en daardoor niet in staat was zijn werk te verrichten. In eerste aanleg heeft Aquabouw aangevoerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn loonvordering wegens het ontbreken van een verklaring als bedoeld in art 7:629a lid 1 BW. Het hof verwerpt dit verweer omdat in de stellingen van [verzoeker] een beroep op het bepaalde in art. 7:629a lid 2 BW besloten ligt en de stellingen van [verzoeker] dat beroep kunnen dragen (kort gezegd: de indiening van het inleidende verzoekschrift kon niet langer op zich laten wachten in verband met de vervaltermijn die verbonden is aan enkele daarin opgenomen verzoeken) en Aquabouw deze stellingen niet heeft weersproken.
6.6
Het hof is verder van oordeel dat de deskundigenverklaring - hoewel die voor het hof niet bindend is - afkomstig is van een daartoe gespecialiseerde arts van het UWV die bij uitstek deskundig is om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen. Het hof acht de deskundigenverklaring ook inhoudelijk voldoende onderbouwd om mede op basis daarvan een oordeel op die vraag te geven. De deskundigenverklaring dateert weliswaar van 13 februari 2023, ongeveer zeven maanden na de betwiste ziektedatum, maar de deskundige motiveert genoegzaam dat [verzoeker] op 13 juli 2022 niet geschikt was voor het verrichten van zijn eigen werk. De deskundige acht gelet op de diagnose die al langer bij [verzoeker] bestaat en welke diagnose actief is gebleven in de afgelopen jaren, het aannemelijk dat [verzoeker] - die twaalf jaar niet had gewerkt en toen fulltime is gaan werken - overbelast is geraakt, medische klachten heeft ontwikkeld en op 13 juli 2022 niet geschikt was voor het verrichten van zijn eigen werk.
6.7
Aquabouw heeft nog aangevoerd dat [verzoeker] onjuiste informatie aan de verzekeringsarts heeft verstrekt over zijn ziekmelding en het verrichten van werkzaamheden elders, zodat niet van de juistheid van de deskundigenverklaring kan worden uitgegaan. Het hof verwerpt dit verweer. Gelet op de inhoud van de deskundigenverklaring, die uitgaat van een onbetwiste lange medische voorgeschiedenis en de aannemelijkheid dat [verzoeker] door na twaalf jaar niet te hebben gewerkt plotseling fulltime is gaan werken, overbelast is geraakt en medische klachten heeft ontwikkeld, valt niet in te zien dat de omstandigheid dat [verzoeker] zich niet (correct) heeft ziekgemeld tot een ander oordeel van de verzekeringsarts had geleid. Dat geldt ook voor het niet informeren van de verzekeringsarts over de werkzaamheden die [verzoeker] voor een vriend heeft verricht en die op niet meer dan drie à drie en een halve dag hebben plaatsgevonden. Dat [verzoeker] aan een klant van Aquabouw zou hebben aangeboden om een zwembad te bouwen heeft [verzoeker] ontkend en kan niet als vaststaand worden aangenomen. In ieder geval is niet gesteld of gebleken dat [verzoeker] deze werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht. Er was daarom ook geen noodzaak om de verzekeringsarts hierover in te lichten. Gelet ook op het gewicht dat de verzekeringsarts toekent aan de lange medische voorgeschiedenis, dus voorafgaand aan de indiensttreding bij Aquabouw, ziet het hof onvoldoende aanleiding het oordeel van de verzekeringsarts terzijde te stellen op de grond dat deze het niet nodig heeft geacht om Aquabouw om informatie of om een reactie in het kader van hoor en wederhoor te vragen. De lange medische voorgeschiedenis is immers niet iets waar Aquabouw feitelijk wat over kan zeggen. Dat [verzoeker] hier in strijd met de waarheidsplicht zou hebben verklaard of gehandeld is niet aannemelijk geworden. Ook overigens heeft Aquabouw geen omstandigheden naar voren gebracht die redelijkerwijs twijfel doen ontstaan of de verzekeringsarts wel tot hetzelfde oordeel zou zijn gekomen indien hij met die omstandigheden bekend zou zijn geweest. Ten overvloede memoreert het hof het volgende. Aan [verzoeker] is een Ziektewetuitkering toegekend vanaf 1 november 2022. Aquabouw heeft daartegen bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de ook in deze procedure door Aquabouw aangevoerde bezwaren uitgebreid telefonisch met Aquabouw ([bestuurder 1]) besproken en heeft de beslissing opnieuw bekeken. Deze verzekeringsarts vindt dat de eerdere verzekeringsarts juist en terecht heeft beoordeeld en vastgesteld dat [verzoeker] vanaf 18 juli 2022 ‘zijn arbeid’ niet kon verrichten (beslissing op bezwaar van het UWV d.d. 26 oktober 2023 en verslag van de telefonische hoorzitting van 5 oktober 2023) . Het beroep van Aquabouw op artikel 21 Rv wordt verworpen. Het hof volgt de deskundigenverklaring en het oordeel van de verzekeringsarts over de vraag of [verzoeker] op 13 juli 2022 arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Ook het hof beantwoordt die vraag daarom bevestigend. Dat er geen oordeel van de bedrijfsarts van Aquabouw voorhanden is, doet daar niet aan af.
6.8
Aquabouw heeft nog aangevoerd dat [verzoeker] niet meer heeft gereageerd op de verschillende pogingen van Aquabouw om contact met hem te krijgen en dat hij sinds 18 juli 2022 niet bereid is gebleken de bedongen arbeid te verrichten. Het niet kunnen verrichten van de arbeid moet daarom voor rekening van [verzoeker] komen, aldus Aquabouw. Aquabouw verwijst naar de artikelen 7:628 en 7:629 BW. Het hof verwerpt dit verweer van Aquabouw. Artikel 7:628 BW bepaalt dat de werkgever het loon moet voldoen als de werknemer de arbeid niet heeft verricht, tenzij het niet verrichten in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Artikel 7:629 BW (loondoorbetaling tijdens arbeidsongeschiktheid) is te beschouwen als een lex specialis ten opzichte van 7:628 BW. Het betreft immers een geval voor doorbetalen van loon voor betrekkelijk korte tijd op grond van zeer bijzondere omstandigheden, waarvan naar algemene maatstaven moeilijk is te zeggen of dit ‘in redelijkheid voor rekening van de werkgever’ behoort te komen. (Kamerstukken II 1993/94, 23438, 3, p. 25). Zoals hiervoor al gezegd is voor het recht op loon krachtens artikel 7:629 BW een ziekmelding in beginsel niet vereist. Evenmin is vereist dat [verzoeker] bereid is gebleken de bedongen arbeid te verrichten. De werknemer heeft het recht op doorbetaling van loon slechts niet in een of meer van de in lid 3 van artikel 7:629 BW genoemde gevallen maar het is niet gesteld of gebleken dat hiervan sprake is geweest. Aquabouw moet dan ook het loon van [verzoeker] over de periode van 18 juli tot en met 31 oktober 2022 betalen.
6.9
De verplichting voor Aquabouw tot loondoorbetaling over de periode van 18 juli tot en met 31 oktober 2022 acht het hof – voor het geval in de stellingen van Aquabouw een verweer van deze strekking zou moeten worden gelezen - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. Aquabouw was bekend met de voorgeschiedenis van [verzoeker] en wist dat hij gedurende een groot aantal jaren kampte met verslaving en depressie. Na ontvangst van het WhatsApp-bericht van de vriendin van [verzoeker] op 18 juli 2022 waarin te lezen valt dat [verzoeker] na het bezoek van [bestuurder 1] weer helemaal vastsloeg, “volledig in tranen” en “duidelijk begin overspannen” was, had Aquabouw redelijkerwijs rekening moeten houden met de mogelijkheid van zijn arbeidsongeschiktheid, ook zonder officiële ziekmelding. Het had onder deze omstandigheden op de weg van Aquabouw gelegen [verzoeker] te laten oproepen voor een consult bij de bedrijfsarts. Indien [verzoeker] daar geen gehoor aan zou hebben gegeven was zij gerechtigd geweest het loon
stop te zettenindien sprake was van een van de in lid 3 van artikel 7:629 BW genoemde gronden, of het loon
op te schortenvoor de tijd dat [verzoeker] zich niet hield aan de redelijke voorschriften voor het verstrekken van inlichtingen die Aquabouw als werkgever nodig heeft om het recht op loon vast te stellen.
6.1
Ten slotte heeft Aquabouw uit het feit dat [verzoeker] niet meer heeft gereageerd op de verschillende pogingen van Aquabouw om contact met hem te krijgen, redelijkerwijs niet mogen opmaken dat [verzoeker] per 18 juli 2022 gestopt was met werken voor Aquabouw (en daarom niet gerechtigd was tot loondoorbetaling); een opzegging door [verzoeker] als werknemer vereist immers een duidelijke en ondubbelzinnige, op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerichte verklaring. Een dergelijke verklaring is er niet geweest.
6.11
Het voorgaande betekent dat alsnog moet worden geoordeeld dat Aquabouw het loon van [verzoeker] moet doorbetalen zoals door [verzoeker] verzocht, dus (ook) over de periode van 18 juli 2022 tot en met 31 oktober 2022 van € 1.725,- bruto per maand. Aquabouw heeft niet bestreden dat over voornoemde periode vakantiegeld verschuldigd is en deze wordt eveneens toegewezen. De wettelijke verhoging wordt bepaald op 10% omdat het hof van oordeel is dat Aquabouw een beperkt verwijt te maken valt dat niet tijdig is betaald. Over de voornoemde bedragen zal het hof, overeenkomstig de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van het in eerste aanleg wel toegewezen deel van de loonvordering, de wettelijke rente toewijzen vanaf veertien dagen na 27 maart 2023.
Salarisspecificaties en eindafrekening verstrekken
6.12
Aquabouw is gehouden correcte salarisspecificaties en een eindafrekening te verstrekken van de hiervoor genoemde betalingen. Het hof acht de verzochte termijn van acht dagen waarbinnen afgifte moet plaatsvinden te kort en bepaalt dat de salarisspecificaties binnen veertien dagen na de dag van de beschikking moeten worden verstrekt. [verzoeker] heeft de noodzaak van een hierbij op te leggen dwangsom ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt. Deze zal worden afgewezen.
Proceskosten/advocaatkosten in hoger beroep
6.13
[verzoeker] heeft in principaal beroep een grief geformuleerd tegen de beslissing van de kantonrechter om de proceskosten in eerste aanleg te compenseren in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen. Aquabouw heeft in incidenteel beroep een grief tegen de beslissing over de proceskosten geformuleerd. De uitkomst van het hoger beroep komt erop neer dat het principale hoger beroep slaagt en het incidentele hoger beroep faalt. Aquabouw moet als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Aquabouw zal daarom in de proceskosten van beide instanties worden veroordeeld. De stellingen van Aquabouw zijn ontoereikend om een andere beslissing over de proceskosten te rechtvaardigen, laat staan dat zij een veroordeling van [verzoeker] in de volledige advocaatkosten kunnen dragen.
Bewijsaanbod
6.14
Aquabouw heeft een bewijsaanbod gedaan maar dat ziet niet op stellingen die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden leiden. Het bewijsaanbod dat [verzoeker] geen geldige reden zou hebben niet op het werk te verschijnen, is onvoldoende feitelijk gespecificeerd en wordt daarom gepasseerd.
Vernietigen beschikking
6.15
Ter wille van de overzichtelijkheid zal het hof de bestreden beschikking op alle onderdelen van het dictum vernietigen en geheel opnieuw rechtdoen.
Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter Dordrecht van 27 maart 2023 en
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Aquabouw om aan [verzoeker] te betalen het salaris van € 1.725,- bruto per maand, over de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 oktober 2022 alsmede het vakantiegeld over deze periode, een en ander te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het loon en het vakantiegeld vanaf veertien dagen na 27 maart 2023 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt Aquabouw om aan [verzoeker] te betalen de transitievergoeding van € 355,34 bruto, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na 27 maart 2023 tot dag van volledige betaling;
- veroordeelt Aquabouw om binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] te verstrekken de salarisspecificaties over de maanden juli tot en met oktober 2022 en een eindafrekening;
- veroordeelt [verzoeker] om aan Aquabouw te betalen € 10,21 aan vergoeding voor één niet ingeleverd werkshirt, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na 27 maart 2023 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt Aquabouw in de kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [verzoeker] tot 27 maart 2023 bepaald op € 86,- aan verschotten en € 793,- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt Aquabouw in de kosten van het principale hoger beroep, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 343,- aan verschotten en € 1.716,- aan salaris advocaat en in de kosten van het incidentele hoger beroep, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 858,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.D. Ruizeveld, R.J.F. Thiessen en P.Th. Sick en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.