ECLI:NL:GHDHA:2024:2611

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
BK-23/1147
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de WOZ-waarde van zijn woning en de proceskostenvergoeding. De Heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 704.000, maar de Rechtbank heeft deze waarde verlaagd naar € 674.000 en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 837. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het Hof heeft de mondelinge behandeling op 3 oktober 2024 gehouden. De Heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning onderbouwd met waardematrices en de rechtbank heeft geoordeeld dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belanghebbende niet toekent dat hij recht heeft op proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat er geen kosten zijn gemaakt. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank terecht een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast voor de proceskosten in de beroepsfase, gezien de eenvoud van de zaak. De uitspraak van het Hof is op 20 november 2024 gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1147

Uitspraak van 20 november 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 oktober 2023, nummer SGR 22/6059.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 704.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de van eigenaren geheven onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing eigenaren (de aanslagen).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de beschikking en de aanslagen ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 674.000;
  • vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing eigenaren tot een berekend naar een waarde van € 674.000;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft, met dagtekening 22 september 2024, een nader stuk met bijlagen ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 oktober 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een in 1927 gebouwde rijwoning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van ongeveer 139 m2 en is gelegen op een perceel van ongeveer 157 m2. De woning heeft een berging, twee dakkapellen en een aanbouw (5 m2).
2.2.1.
[A B.V.] heeft namens belanghebbende op 1 april 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslagen. In het bezwaarschrift is het volgende omtrent de proceskostenvergoeding vermeld:

“Vergoeding proceskosten

Gelet op het feit dat belanghebbende redelijkerwijs kosten moet maken in verband met de behandeling van het bezwaar, verzoeken wij op grond van artikel 7:15, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1, sub a, b, en e van het Besluit proceskosten bestuursrecht van 22 december 1993 om vergoeding van de proceskosten ter zake van de kosten met betrekking tot de door een derde verrichte beroepsmatig verleende rechtsbijstand (bezwaarschrift en eventueel hoorzitting) en het door een deskundige laten opstellen van een taxatierapport (…)
2.2.2. Belanghebbende heeft aan [A B.V.] de volgende machtiging verstrekt:
“Ik machtig de medewerkers van [A B.V.] om mij te vertegenwoordigen, voor mijn belang op te komen en in rechte op te treden in alle aangelegenheden omtrent de WOZ-beschikking 2022 voor mijn woning, waaronder de bezwaar- en beroepsprocedure voor deze beschikking.
Ook geef ik opdracht aan mijn [gemeente] om de wettelijke vergoeding voor het inschakelen van juridische bijstand (proceskostenvergoeding) rechtstreeks op rekening van [A B.V.] over te maken zodat [A B.V.] haar dienst gratis aan mij kan verlenen (cessie).”
2.2.3. [A B.V.] vermeldt op de website het volgende:

“Zijn jullie altijd gratis?

Ja, onze dienstverlening is écht gratis. Iedereen heeft recht op een eerlijke WOZ. Daarom vinden wij het belangrijk dat iedereen de WOZ-waarde eenvoudig kan controleren en eventueel gratis bezwaar kan maken.

Wat is jullie verdienmodel?

Bij een succesvolle bezwaarprocedure, krijgen we een proceskostenvergoeding van uw gemeente. Die vergoeding dekt onze kosten. Lukt het ons niet uw WOZ-waarde te corrigeren? Dan krijgen wij ook geen vergoeding. Goed om te weten: we brengen nooit kosten bij u in rekening. (…)”
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 16 september 2022 het bezwaar ongegrond verklaard. De gemachtigde van belanghebbende heeft daartegen op 23 september 2022 beroep ingesteld bij de Rechtbank.
2.4.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende in de beroepsfase gemaakte proceskosten (€ 837). Bij het bepalen van de proceskostenvergoeding heeft de Rechtbank het gewicht van de zaak vastgesteld op 0,5 en daarbij verwezen naar de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende (geringe) werkbelasting van de gemachtigde en het geringe belang van de zaak.
2.5.1.
De Heffingsambtenaar heeft in beroep ter onderbouwing van de beschikte waarde van de woning twee waardematrices overgelegd, waarin de gegevens zijn opgenomen van de woning en van enkele naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare woningen, te weten [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] , alle gelegen te [woonplaats] (de vergelijkingsobjecten).
2.5.2.
Voorts heeft de Heffingsambtenaar iWOZ-rapporten van de vergelijkingsobjecten, een weergave van de indexering in een zogenoemde bolletjesgrafiek en een ongedateerd E-formulier waarin gegevens van de woning staan vermeld, overgelegd.
2.6.1.
Ter onderbouwing van de staat van onderhoud van de woning heeft belanghebbende foto’s van het schilderwerk van het balkon, van de keukenaanbouw, van het slaapkamerraam en van de dakkapel aan de voorzijde van de woning overgelegd. Voorts heeft belanghebbende foto’s van lekkende dakvorsten, foto’s van de gevolgen van de lekkende dakvorsten in het houtwerk van de dakkapel aan de achterzijde van de woning, foto’s van optrekkend vocht uit de vloerbalken, foto’s van de badkamer en foto’s van de aanwezigheid van houtrot in de schuur overgelegd.
2.6.2.
In hoger beroep heeft belanghebbende ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van de woning een WOZ-deskundigenrapport (het WOZ-deskundigenrapport), opgemaakt op 20 september 2024 door [naam taxateur] (Register Taxateur onroerende zaken), inclusief waardematrix, overgelegd. In deze waardematrix zijn de gegevens opgenomen van de woning en van enkele naar de opvatting van de taxateur van belanghebbende met de woning vergelijkbare woningen, te weten [adres 5] , [adres 6] en [adres 4] . In het WOZ-deskundigenrapport is de woning getaxeerd op € 599.500.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Beoordeling van de waarde van de woning
6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".[2]
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de nader door hem voorgestane waarde van € 674.000 niet op een te hoog bedrag heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrices en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Verweerder heeft de WOZ-waarde van de woning onderbouwd met de verkoopgegevens van [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] (matrix I) en [adres 5] , [adres 6] en [adres 4] (matrix II). De rechtbank acht de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar met de woning. Met de matrix en hetgeen overigens door verweerder is aangevoerd, maakt hij aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning waaronder het gebruiksoppervlak, de onderhoudstoestand en de voorzieningen. Aan de hand van KOUDV-factoren heeft verweerder namelijk inzichtelijk gemaakt hoe hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. In het rekendeel van de matrix (onderdeel 7) heeft verweerder de onderhoudstoestand en de voorzieningen als beneden gemiddeld gewaardeerd. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat moet worden uitgegaan van een lagere waardering.
(…)
12. Gelet op wat hiervoor onder 7. is overwogen, is de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag te hoog vastgesteld. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
13. Eiser heeft verzocht om een kostenvergoeding vanwege rechtsbijstand voor zowel de bezwaar- als beroepsfase. Voor zover het de bezwaarfase betreft, merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat er aan eiser kosten in rekening zijn gebracht of in rekening zullen worden gebracht. In de bezwaarfase was een andere gemachtigde ( [A B.V.] ) betrokken dan in de beroepsfase. Tot de gedingstukken behoort de machtiging van eiser aan [A B.V.] voor de bezwaarfase, waaruit blijkt dat in het geval van ongegrondverklaring van het bezwaar, geen kosten in rekening worden gebracht. Het bezwaar is ongegrond verklaard en er zijn dus geen kosten in rekening gebracht.
14. Gelet op hetgeen onder 13. is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat er op eiser kosten drukken dan wel zullen drukken voor de verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase.[5] De rechtbank veroordeelt verweerder daarom alleen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep.
15. De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak vast op 0,5 (licht), gelet op de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende (geringe) werkbelasting van de gemachtigde en het geringe belang van de zaak. De rechtbank stelt alsdan de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 (tarief 2023) en een wegingsfactor 0,5).
(…)
[2] Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
(…)
[5] Hoge Raad 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:555.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of:
  • i) de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld;
  • ii) belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de rechtsbijstand in de bezwaarfase; en
  • iii) de Rechtbank ten onrechte een wegingsfactor 0,5 heeft toegepast bij de vergoeding van de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand in beroep.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 620.000, met dienovereenkomstige verminderingen van de aanslagen. Voorts concludeert belanghebbende tot vergoeding van de proceskosten en vergoeding van het griffierecht.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Waarde van de woning
5.1.
De waarde van de woning wordt ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.2.
De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Bij de beoordeling van de vraag of de Heffingsambtenaar aan zijn bewijslast heeft voldaan, dient evenwel gelet te worden op hetgeen door belanghebbende wordt aangevoerd.
5.3.1.
Uit de door de Heffingsambtenaar overgelegde waardematrices volgt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Ter zitting van het Hof heeft de Heffingsambtenaar verklaard de waarde van de woning met name te onderbouwen aan de hand van de eerste waardematrix, waarin de woning is getaxeerd op € 674.400. In deze matrix is verwezen naar de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] . In de tweede waardematrix is de woning getaxeerd op € 681.582 en is verwezen naar de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten [adres 5] , [adres 6] en [adres 4] . Niet vereist is dat deze vergelijkingsobjecten identiek zijn aan de woning. Voldoende is dat de objecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, mits de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de waarde voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen.
5.3.2.
Naar het oordeel van het Hof is de Heffingsambtenaar in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De woning en de vergelijkingsobjecten hebben een vergelijkbaar bouwjaar, zijn alle eind- of rijwoningen en zijn qua gebruiksoppervlakte, ligging en uitstraling in voldoende mate vergelijkbaar. Dat er verschillen bestaan voor wat betreft de onderhoudstoestand, kwaliteit/luxe, voorzieningen en de aanwezigheid van bijgebouwen maakt dit oordeel niet anders. De Heffingsambtenaar heeft met deze verschillen in voldoende mate rekening gehouden door de onderhoudstoestand van de woning (tabel 9 van de matrix) en het vergelijkingsobject [adres 4] op een ‘2’ (onder gemiddeld) te waarderen, aan de kwaliteit/luxe van de vergelijkingsobjecten [adres 4] , [adres 5] en [adres 3] een ‘2’ (onder gemiddeld) toe te kennen en de voorzieningen van de woning en het vergelijkingsobject [adres 6] te corrigeren naar ‘2’ (onder gemiddeld). Daarnaast heeft de Heffingsambtenaar de aanwezige bijgebouwen niet opgenomen in de gebruiksoppervlakte, maar hieraan een aparte waarde toegekend. De Heffingsambtenaar heeft met voornoemde correcties voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Gelet op de getaxeerde waardes van de woning in beide matrices, heeft de Heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.
5.4.1.
Hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd doet niet aan dit oordeel af.
Belanghebbende kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat de Heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de ‘ondergemiddelde’ onderhoudstoestand van de woning, bestaande uit achterstallig schilderwerk, scheurvorming, slechte isolatie van de muren, het dak en de vloer en de aantasting van de vloerbalken door vocht bij de verankering. De Heffingsambtenaar heeft aan de onderhoudstoestand van de woning een ‘2’ (onder gemiddeld) toegekend, met als gevolg dat de gemiddelde prijs per m2 is verminderd met € 175. De door belanghebbende overgelegde foto’s leiden niet tot de conclusie dat de onderhoudstoestand nog lager dient te worden gewaardeerd. Bovendien heeft belanghebbende in de door hem in hoger beroep overgelegde waardematrix de onderhoudstoestand zelf ook op ‘2’ gewaardeerd.
5.4.2.
Ook de stelling van belanghebbende dat onvoldoende rekening is gehouden met de gedateerde badkamer faalt. De Heffingsambtenaar heeft de voorzieningen van de woning gewaardeerd op een ‘2’ en daarbij de prijs per m2 verminderd met € 35. Belanghebbende heeft met de door hem overgelegde foto’s van de badkamer niet aannemelijk gemaakt dat het voorzieningenniveau van de woning te hoog zou zijn gewaardeerd. Bovendien heeft belanghebbende het voorzieningenniveau van de woning in de door hem in hoger beroep overgelegde waardematrix ook op ‘2’ gewaardeerd.
5.4.3.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat in de door hem overgelegde waardematrix (2.6.2) abusievelijk geen waarde van de aanbouw van de woning is toegekend en die aanbouw moet worden gewaardeerd op € 20.000. Belanghebbende heeft vervolgens bevestigd dat in de door hem overgelegde waardematrix de waarde van de woning moet worden bepaald op € 620.000. Dat belanghebbende in de door hem overgelegde waardematrix op een lagere waarde uitkomt dan de beschikte waarde, kan hem in dezen echter niet baten. Onduidelijk is gebleven hoe belanghebbende tot de gecorrigeerde prijzen per m2 is gekomen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de matrix ten aanzien van de objecten [adres 6] en [adres 4] geen correcties voor wat betreft de KOUDV-factoren vermeldt, maar de prijzen per m2 van deze objecten wel zijn gecorrigeerd van respectievelijk € 4.159 naar € 4.367 en van € 3.490 naar € 4.014. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de Heffingsambtenaar van de door belanghebbende gebruikte prijzen per m2 na correctie (‘eenheid na correctie’), zijn de in de matrix van belanghebbende afwijkende bedragen onvoldoende om te twijfelen aan de gegevens in de matrices van de Heffingsambtenaar.
5.4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag vastgesteld.
Proceskosten bezwaarfase
5.5.
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op vergoeding van proceskosten voor de door [A B.V.] verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase.
5.6.
Niet in geschil is dat in het bezwaarschrift is verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts is niet in geschil dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.7.
Als sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kan in beginsel worden aangenomen dat aan de verleende rechtsbijstand voor belanghebbende kosten zijn verbonden en de kosten daarom voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0464, BNB 2008/173). Daaraan doet niet af dat de rechtsbijstand wordt verleend op basis van no cure no pay (vgl. HR 7 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6841, BNB 2011/281).
5.8.
De Heffingsambtenaar stelt echter dat belanghebbende geen proceskostenvergoeding toekomt voor de bezwaarfase, omdat destijds het bezwaar ongegrond is verklaard en belanghebbende niets aan [A B.V.] hoeft te betalen, gelet op de tussen hen geldende ‘no-cure-no-pay’-afspraak die volgens de Heffingsambtenaar voortvloeit uit de door belanghebbende aan [A B.V.] verstrekte machtiging (2.2.2). Daarnaast verwijst de Heffingsambtenaar naar de website van [A B.V.] (2.2.3), waarop wordt vermeld dat geen kosten in rekening worden gebracht bij een belanghebbende als [A B.V.] de WOZ-waarde niet kan corrigeren.
5.9.
Met hetgeen de Heffingsambtenaar heeft aangevoerd heeft hij aannemelijk gemaakt dat aan de aan belanghebbende verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase geen kosten zijn verbonden (vgl. HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1653, BNB 2021/167). Het bezwaar is door de Heffingsambtenaar ongegrond verklaard met als gevolg dat de WOZ-waarde in bezwaar is gehandhaafd. Vervolgens heeft belanghebbende zijn huidige gemachtigde ingeschakeld om hem te vertegenwoordigen in beroep en hoger beroep. Het is aannemelijk dat [A B.V.] , aangezien zij de procedure voor belanghebbende niet heeft voortgezet, het dossier van belanghebbende heeft gesloten. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende een rekening heeft ontvangen of zal ontvangen van [A B.V.] als de WOZ-waarde wordt gecorrigeerd in een latere fase van de procedure door het toedoen van een andere gemachtigde. Belanghebbende heeft onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te achten dat op hem een verplichting rust of zal komen te rusten om de kosten ter zake van de in bezwaar verleende rechtsbijstand te voldoen. Aan belanghebbende is daarom terecht geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
Proceskosten beroepsfase
5.10.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 (licht) heeft toegepast voor de beroepsfase, waar deze op 1 had moeten worden gesteld. Belanghebbende voert daartoe aan dat het geschil in beroep zowel betrekking had op de proceskosten als de waarde van de woning.
5.10.2.
De door de Rechtbank gegeven motivering (zie 2.4) voor de toepassing van de wegingsfactor 0,5 is, gelet op de gronden die in het beroepschrift worden vermeld, niet onbegrijpelijk. Het Hof ziet in hetgeen belanghebbende in hoger beroep hierover heeft aangevoerd geen aanleiding om een hogere wegingsfactor toe te kennen dan de Rechtbank heeft gedaan.
Slotsom
5.11.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, H.A.J. Kroon en T.A. de Hek, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 20 november 2024 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. T.A. de Hek.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.