Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“
Verordening Riool- en Waterzorgheffing Westland 2022
4. Op grond van artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
5. In de Verordening Riool- en Waterzorgheffing Westland 2022 (de Verordening) is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 1. Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 2. Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van:
a. de persoon die bij het begin van het belastingjaar van een perceel het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarendeel; en
b. de persoon die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.
2. Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt de persoon die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat deze persoon op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
3. Voor het gebruikersdeel wordt:
a. gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
Artikel 3 Voorwerp van de belasting
1. Voorwerp van de belasting is een perceel.
2. Als perceel wordt aangemerkt:
a. de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;
6. Artikel 228a van de Gemeentewet bevat geen voorschriften over de belastingplicht, het belastbare feit, de heffingsmaatstaven, de tarieven en wat overigens voor de heffing en de invordering van de rioolheffing van belang is. Het staat een gemeente dus vrij om deze elementen van de rioolheffing naar inzicht in te vullen, zij het dat het bedrag van een gemeentelijke heffing niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Dit is slechts anders indien deze invulling leidt tot een onredelijke en willekeurige heffing die de wetgever in formele zin bij de toekenning van de bevoegdheid om rioolheffing te heffen, niet op het oog kan hebben gehad.
7. Anders dan de in de verordeningen van voor 2022, heeft de gemeente Westland (de gemeente, zijnde de gemeenteraad van de gemeente Westland) in de nieuwe Verordening blijkens artikel 2, eerste lid, daarvan ervoor gekozen om de rioolheffing tevens te heffen van eigenaren en gebruikers van percelen, waarvan de onroerende zaken geen aansluiting hebben op het riool. Daartoe kon de gemeente besluiten; uit artikel 228a, letter b, van de Gemeentewet volgt immers dat een gemeente ook kosten kan verhalen van collectieve maatregelen die de gemeente noodzakelijk acht voor een doelmatig werkende riolering en andere collectieve maatregelen ten aanzien van de beheersing van hemelwater en grondwater. De gemeente mag dus zowel kosten verhalen van watertaken die onderdanen direct terugzien op het eigen perceel (zoals een aansluiten op het riool) als (algemene) kosten van watertaken die geen direct zichtbare gevolgen voor een in die gemeente gelegen perceel hebben (zoals voorkomen van verdroging). De rioolheffing heeft immers niet het karakter van een retributie. Alleen bij een retributie dient er sprake te zijn van een rechtstreeks verband tussen de belastingplicht en de door een gemeente geleverde prestatie.
8. De rechtbank is van oordeel dat het niet onredelijk is om aanslagen rioolheffing op te leggen aan alle eigenaren en gebruikers van percelen binnen de gemeente. De gemeente heeft aangevoerd dat zij tevens collectieve taken verricht op het gebied van hemelwaterafvoer en grondwaterbeheer. Het gaat daarbij niet alleen om het oplossen van problemen, maar ook om preventief handelen om wateroverlast en verdroging te voorkomen. Alle inwoners van de gemeente hebben daar baat bij. Gelet daarop acht de rechtbank het niet onredelijk om van iedereen die eigenaar of gebruiker is van een perceel in de gemeente een bijdrage te vragen in de kosten van die taken. Dat verweerder niet differentieert in haar tarieven voor onroerende zaken die wel en niet op het riool zijn aangesloten onderscheidenlijk gebruik maken van de rioolaansluiting, leidt evenmin tot een ander oordeel, aangezien de wetgever in formele zin de gemeentelijke wetgever een grote mate van vrijheid heeft gegeven bij het bepalen van de belastingplicht, de heffingsgrondslag en de heffingsmaatstaf. Hetgeen subsidiair en meer subsidiair is aangevoerd, leidt, gelet op het voorgaande, niet tot een gegrond beroep. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding de verordening onverbindend te verklaren.
9. Voor zover eiseres mocht vertrouwen op een toezegging van verweerder, is dit vertrouwen door verweerder met diens brief van 18 december 2021 opgezegd. Los van het voorgaande kwam het beroep op het vertrouwensbeginsel ook te vervallen, doordat in artikel 2 van de nieuwe verordening duidelijk staat vermeld dat iedere eigenaar en gebruiker van een perceel wordt aangemerkt als belastingplichtige. Ook het primaire standpunt van eiseres faalt.
10. Gelet op het voorgaande is de aanslag terecht opgelegd en is het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”