Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 3 december 2024
[X] te [Z] , belanghebbende,
de Staat der Nederlanden, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Staat,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Bevoegdheid van de rechtbank, ontvankelijkheid verzoek en tijdigheid verweerschrift
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
- of de Heffingsambtenaar in de beroepsfase van de verzoekschriftprocedure ten onrechte als procespartij is aangemerkt;
- of, en zo ja, tot welke hoogte belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hoofdprocedure (ROT 19/2449);
- of de Rechtbank ten onrechte het verzoek tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade ter zake van de verzoekschriftprocedure heeft afgewezen.
- primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot de constatering dat de redelijke termijn is verstreken zonder toekenning van een vergoeding van immateriële schade in de hoofdprocedure en tot afwijzing van het verzoek tot vergoeding van immateriële schade in de verzoekschriftprocedure;
- subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank;
- meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade in de hoofdprocedure tot enig bedrag tussen de € 51 en de € 500 (overschrijding van zes maanden met toepassing matiging wegens bijzondere omstandigheden) te vergoeden door de Staat en tot afwijzing van het verzoek tot vergoeding van immateriële schade in de verzoekschriftprocedure.
Beoordeling van het hoger beroep
Proceskosten en griffierecht
Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding in de hoofdprocedure ROT 19/2449 en de toekenning van de vergoeding van immateriële schade;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade in de hoofdprocedure toe;
- veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van immateriële schade in de hoofdzaak tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 218,75;
- gelast de Minister van Justitie en Veiligheid aan belanghebbende een bedrag van € 136 aan griffierecht te vergoeden.