In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de hoger beroepen van een inspecteur van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De inspecteur was betrokken bij een tuchtrechtelijk onderzoek naar een vaatchirurg en had zelfstandig een klachtprocedure opgestart, zonder de interne regels te volgen. Dit leidde tot een dienstopdracht en aanpassing van zijn takenpakket door de minister. De inspecteur stelde dat hij als klokkenluider handelde, maar dit verweer werd door de Raad verworpen. De Raad oordeelde dat de minister in redelijkheid de dienstopdracht had kunnen geven en dat de aanpassing van het takenpakket gerechtvaardigd was.
De rechtbank had eerder de besluiten van de minister deels vernietigd, maar de Raad heeft deze uitspraak in hoger beroep vernietigd. De Raad oordeelde dat de inspecteur zich niet aan de interne procedures had gehouden en dat zijn handelen had geleid tot schade voor de IGZ. De minister was bevoegd om de schade op de inspecteur te verhalen. Daarnaast werd het ontslag van de inspecteur op andere gronden bevestigd, waarbij de Raad oordeelde dat er sprake was van een vertrouwensbreuk die verdere samenwerking onmogelijk maakte. De inspecteur had geen recht op een aanvullende ontslagvergoeding, omdat de minister geen overwegend aandeel had in de ontstane situatie.
De Raad heeft ook het verzoek van de inspecteur om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in behandeling genomen, wat leidde tot heropening van het onderzoek. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor ambtenaren om zich aan interne procedures te houden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.