Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
uitspraak van 9 oktober 2024
[X] te [Z] , belanghebbende,
Procesverloop
Feiten
Oordeel van de Rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
II, 1992/93, 22885, nr. 3, p. 44.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning in Rotterdam. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de Heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 390.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en dat deze op € 355.000 moest worden vastgesteld, gebaseerd op het eigen aankoopcijfer van € 315.000, dat 15 maanden voor de waardepeildatum was betaald. De Heffingsambtenaar had echter de waarde bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking, waarbij vier vergelijkingsobjecten waren gebruikt die recentelijk waren verkocht en die qua type, ligging en oppervlakte vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende.
De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, ondanks het beroep van de belanghebbende op het eigen aankoopcijfer. Het Hof benadrukte dat de tijdsafstand tussen de aankoopdatum en de waardepeildatum, samen met de beschikbaarheid van geschikte vergelijkingsobjecten, een belangrijke rol speelde in de waardering. De belanghebbende kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.