In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Heffingsambtenaar van de gemeente Kaag en Braassem tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 juni 2022, waarin de WOZ-waarde van een rijksmonument, een vrijstaande molen en recreatiewoning, werd vastgesteld op € 1.200.000. De Heffingsambtenaar had de waarde op € 1.237.000 vastgesteld op 1 januari 2019, de waardepeildatum. De Rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde, en dat de door belanghebbende aangedragen referentie niet overtuigend was. In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar zijn standpunt herhaald en verwezen naar het eigen verkoopcijfer van de woning, dat kort na de waardepeildatum was gerealiseerd. Het Gerechtshof Den Haag heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld, en heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak op bezwaar bevestigd. De zaak benadrukt het belang van het eigen verkoopcijfer bij de bepaling van de WOZ-waarde, vooral voor unieke objecten zoals rijksmonumenten. De uitspraak is gedaan op 18 april 2023.