ECLI:NL:GHDHA:2024:201

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.324.076/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wegens onvoldoende belang in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. [Verzoeker] had in 2009 een gevangenisstraf van twee jaar opgelegd gekregen door het hof Den Bosch, waarbij [verweerder] als deskundige een rapport had uitgebracht. [Verzoeker] verzocht om een voorlopig getuigenverhoor om [verweerder] te horen over de conclusies in zijn rapport, die hij onjuist achtte. De rechtbank had het verzoek afgewezen wegens gebrek aan belang, en het hof bekrachtigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat er geen rechtens te respecteren belang was bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor, omdat [verzoeker] niet had aangetoond dat [verweerder] tijdens zo'n verhoor meer of anders zou verklaren. Bovendien was de conclusie van [verweerder] over de stof mCPP, die in het deskundigenrapport was opgenomen, niet relevant voor de beoordeling van de strafzaak tegen [verzoeker]. Het hof concludeerde dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geen kans van slagen had, en dat [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.324.076/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/630153 / HA RK 22-205
Beschikking van 13 februari 2024
in de zaak van
[verzoeker],
[woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. A.G. de Jong te Den Haag,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. J.J. Turenhout te Leiden.
Het hof zal partijen hierna [verzoeker] en [verweerder] noemen.

1.De zaak in het kort

[verzoeker] is in 2009 door het hof Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. In die strafprocedure heeft [verweerder] een deskundigenrapport uitgebracht. [verweerder] weigert om de conclusie in zijn deskundigenrapport te corrigeren. [verzoeker] verzoekt in deze procedure dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden bevolen, waarin hij [verweerder] als getuige hierover wil doen horen.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen wegens gebrek aan belang. Het hof bekrachtigt die beslissing.

2.Procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift in hoger beroep van [verzoeker] , binnengekomen op de griffie van het hof op 17 februari 2023, met bijlage;
  • het verweerschrift van [verweerder] .
Op 16 januari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.

3.Feitelijke achtergrond

Het hof gaat uit van de volgende, door de rechtbank vastgestelde en in hoger beroep niet weersproken, feiten:
3.1
[verzoeker] is vanwege opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, derde lid van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening [thans: Geneesmiddelenwet], meermalen gepleegd, (kort gezegd wegens het in 2005 bereiden en afleveren van meta-chloor-phenyl-piperazine (mCPP) houdende tabletten) bij arrest van 6 oktober 2009 door het hof Den Bosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren.
3.2
[verweerder] is door (de raadsheer-commissaris van) het hof Den Bosch als deskundige verzocht om in het kader van die procedure advies uit te brengen. De vraag was als volgt geformuleerd:
“Kan de stof mCPP (…) rekening houdend met de samenstelling ervan – met inbegrip van de dosering van de werkzame stoffen – en bij gebruik volgens voorschrift een of meer van de (in voormelde definitie) onder b) omschreven werking hebben? Zijn deze werkingen wetenschappelijk onderbouwd? Zo ja, op welke wijze?”
In de bedoelde definitie onder b) staat:
“elke enkelvoudige of samengestelde substantie die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om hetzij fysiologische functies te herstellen, te verbeteren of te wijzigen door een farmacologisch, immunologisch of metabolisch effect te bewerkstelligen, hetzij om een medische diagnose te stellen”.
3.3
[verweerder] is in zijn rapport van 20 april 2009 ingegaan op de vraag of mCPP een effect heeft op celniveau, op niveau van het organisme en op de vraag of er een dosis kan worden bepaald waarbij het middel niet werkt. Zijn rapport aan het hof Den Bosch bevat de volgende conclusie:
“ ConclusieEr is overtuigend wetenschappelijk bewijs dat mCPP een enkelvoudige substantie is die bij de mens kan worden gebruikt of aan de mens kan worden toegediend om fysiologische functies te wijzigen door een farmacologisch effect te bewerkstelligen. In de in het algemeen gebruikte doseringen tussen de 8 en 100 mg is van een dergelijk effect zonder enige twijfel sprake. Er zijn geen voorschriften voor gebruik bekend die deze conclusie kunnen wijzigen tenzij de voorschriften gebruik bij de mens uitdrukkelijk verbieden zoals gebruikelijk bij chemische grondstoffen.
mCPP voldoet aan de definitie van het begrip geneesmiddel zoals in de richtlijn 2001/83/EG zoals gewijzigd in de Richtlijn 2004/27/EG omschreven.”
3.4
Bij arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2011 is het cassatieberoep van [verzoeker] tegen het arrest van het hof Den Bosch verworpen.
3.5
Op 10 juli 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie een uitspraak gedaan, waaruit volgt dat mCPP geen geneesmiddel is.
3.6
Naar aanleiding van bovenstaand arrest van het Hof van Justitie, heeft [verzoeker] een verzoek tot herziening ingediend. Deze aanvraag is door de Hoge Raad bij arrest van 9 april 2019 afgewezen (HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:546). De Hoge Raad heeft in dit arrest onder meer overwogen dat rechtsdwaling en nieuwe of gewijzigde rechtspraak geen grond voor herziening zijn. Dat nieuwe of gewijzigde rechtspraak is gewezen door het Hof van Justitie van de Europese Unie leidt niet tot een ander oordeel. De Hoge Raad heeft voorts overwogen (rechtsoverweging 4.3.1 onder 58):
“Overigens, zoals de advocaat-generaal in punt 56 van zijn conclusie heeft opgemerkt, verzet het beginsel van eerbiediging van het gezag van gewijsde zich niet tegen de erkenning van het beginsel van de aansprakelijkheid van de staat voor de beslissing van een in laatste aanleg rechtsprekende rechterlijke instantie (arrest van 30 september 2003, Köbler, C-224/01, EU:C:2003:513, punt 40). Aangezien een schending van de rechten die particulieren aan het Unierecht ontlenen door een dergelijke beslissing gewoonlijk niet meer kan worden hersteld, mag hun immers niet de mogelijkheid worden ontzegd om de staat aansprakelijk te stellen en zo rechtsbescherming van hun rechten te krijgen (arresten van 30 september 2003, Köbler, C-224/01, EU:C:2003:513, punt 34, en 6 oktober 2015, Târşia, C-69/14, EU:C:2015: 662, punt 40) . ”
3.7
[verzoeker] heeft vervolgens de Staat gedagvaard en gevorderd de Staat te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, omdat hij ten onrechte strafrechtelijk zou zijn veroordeeld (onrechtmatige rechtspraak). De rechtbank heeft het beroep van de Staat op verjaring gehonoreerd en heeft de vorderingen bij vonnis van 30 september 2020 afgewezen. Het hof Den Haag heeft deze uitspraak bekrachtigd bij arrest van 26 april 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:637).
3.8
[verzoeker] heeft [verweerder] meermaals, laatstelijk in maart 2022, verzocht om terug te komen op de conclusie in zijn deskundigenrapport dat
“mCPP voldoet aan de definitie van het begrip geneesmiddel zoals in de richtlijn 2001/83/EG zoals gewijzigd in de Richtlijn 2004/27/EG omschreven”.
[verweerder] heeft hieraan niet voldaan. In een e-mail van 21 maart 2022 heeft hij [verzoeker] - onder meer - bericht:
“Naar mijn overtuiging voldeed en voldoet de stof derhalve aan zowel het sub a als het sub b van het in de Richtlijn gestelde omtrent het begrip ‘geneesmiddel’.Het Europese Hof en de Hoge Raad hebben evenwel een andere (taalkundige) uitleg gegeven aan het gestelde in de Richtlijn, waarvan ik in 2009 (uiteraard) geen kennis kon hebben maar zoals gezegd veranderen de onderliggende feiten daardoor niet.Zoals al meerdere malen aangegeven is het voor mij dus niet mogelijk die feiten te veranderen.”

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht – kort gezegd – om te bevelen dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden, waarin [verweerder] als getuige zal worden gehoord. [verzoeker] stelt dat [verweerder] onrechtmatig handelt door, ondanks de uitspraak van het Hof van Justitie EU, te weigeren om de conclusie in zijn deskundigenrapport dat
“mCPP voldoet aan de definitie van het begrip geneesmiddel zoals in de richtlijn 2001/83/EG zoals gewijzigd in de Richtlijn 2004/27/EG omschreven”te corrigeren. [verzoeker] stelt dat [verweerder] hem hiermee de mogelijkheid onthoudt om met succes een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad in te dienen, waardoor hij ten onrechte veroordeeld blijft. ‘Een herziening van de strafzaak van [verzoeker] en de daaropvolgende vrijspraak heropent voor [verzoeker] de weg naar een vordering tot schadevergoeding jegens de Staat. Door [verweerder] wordt deze route nu afgesloten gehouden’, aldus [verzoeker] in zijn inleidende verzoekschrift onder het kopje ‘Grondslag vordering en belang hoofdzaak’. Door middel van het voorlopig getuigenverhoor wenst [verzoeker] de onrechtmatige handelwijze van [verweerder] te onderzoeken en in rechte vast te leggen, teneinde eventueel een schadevergoeding van [verweerder] te vorderen wegens onrechtmatig handelen.
4.2
[verweerder] heeft het verzoek gemotiveerd weersproken.
4.3
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen wegens gebrek aan belang.

5.Verzoek in hoger beroep

5.1
In hoger beroep verzoekt [verzoeker] – kort gezegd – dat het hof de beschikking van de rechtbank zal vernietigen, en zijn verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor alsnog zal toewijzen.
5.2
[verweerder] heeft het verzoek gemotiveerd weersproken.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen wegens gebrek aan belang. De rechtbank heeft dit oordeel – kort samengevat – als volgt gemotiveerd:
a. a) [verzoeker] stelt dat [verweerder] onrechtmatig jegens hem handelt door vast te houden aan zijn onjuiste oordeel uit 2009 dat mCPP voldoet aan de definitie van het begrip geneesmiddel zoals in de richtlijn 2001/83/EG zoals gewijzigd in de Richtlijn 2004/27/EG omschreven. [verweerder] heeft echter zowel bij e-mail als in deze procedure zijn standpunt kenbaar gemaakt en onderbouwd dat hij zijn conclusie uit 2009 niet wenst aan te passen. [verzoeker] heeft niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [verweerder] tijdens een voorlopig getuigenverhoor meer of anders zou verklaren of dat er bij [verzoeker] onbeantwoorde vragen leven en welke dat zijn. Verder staat al vast dat [verweerder] zijn gewraakte conclusie (kort gezegd dat mCPP voldoet aan de definitie van het begrip geneesmiddel) heeft gegeven zonder dat daarom was gevraagd. De feiten waarover [verzoeker] opheldering wenst zijn al bekend, en [verzoeker] heeft niet duidelijk gemaakt wat hij verder nog wil weten. Daarom valt niet in te zien welk rechtens te respecteren belang [verzoeker] heeft bij een voorlopig getuigenverhoor (overweging 4.2 van de beschikking van de rechtbank).
b) [verzoeker] stelt dat de weigering van [verweerder] om zijn conclusie uit 2009 (dat mCPP voldoet aan de definitie van het begrip geneesmiddel in de Richtlijn 2001/83EG, gewijzigd in Richtlijn 2004/27/EG) te corrigeren, de mogelijkheid van een nieuw en kansrijk herzieningsverzoek van [verzoeker] blokkeert. Dit laatste blijkt echter nergens uit, en in deze procedure is niet duidelijk geworden dat of hoe het horen van [verweerder] als getuige daarover opheldering kan geven. In de strafzaak tegen [verzoeker] heeft het hof Den Bosch zelfstandig beslist dat mCPP een geneesmiddel is. Daarbij heeft het hof Den Bosch wel gebruik gemaakt van het deskundigenrapport van [verweerder] voor zover dit gaat over de werking van mCPP, maar niet van de (volgens [verzoeker] onjuiste) conclusie van [verweerder] (die [verweerder] ongevraagd in zijn rapport had toegevoegd) dat mCPP een geneesmiddel is. Niet is gebleken dat deze conclusie van [verweerder] op enige wijze relevant is geweest voor de beoordeling van het hof Den Bosch in de strafzaak tegen [verzoeker] . Daarom valt niet in te zien dat (meer) informatie van [verweerder] over zijn conclusie in zijn rapport en de weigering daarop terug te komen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor er mede toe kan dienen [verzoeker] in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen (overwegingen 4.3 en 4.4 van de beschikking van de rechtbank).
6.2
Het hof overweegt het volgende. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor dat voldoet aan de overigens daaraan te stellen eisen kan, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, worden afgewezen als bij toewijzing daarvan onvoldoende belang bestaat (ECLI:NL:HR:2022:1112). De rechtbank heeft geoordeeld dat hiervan sprake is om twee redenen, zoals hierboven in 6.1 weergegeven onder a) en b). Het hof ziet aanleiding om eerst grief 2, die zich richt tegen de motivering die is vermeld onder b), te bespreken.
6.3
Grief 2 klaagt erover dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een wijziging van inzicht c.q. een verklaring van [verweerder] (het hof begrijpt: inhoudende dat [verweerder] terugkomt op de conclusie in zijn deskundigenrapport dat mCPP een geneesmiddel is in de zin van Richtlijn 2001/83EG, gewijzigd in Richtlijn 2004/27/EG) niet zal worden aangemerkt als een novum in de zin van artikel 457 lid 1 onder c van het Wetboek van Strafvordering. In de toelichting op de grief voert [verzoeker] aan dat de rechtbank eraan voorbij gaat dat het oordeel van [verweerder] over mCPP voor het hof Den Bosch van doorslaggevend belang is geweest. [verweerder] was de enige door het hof Den Bosch benoemde deskundige, er heeft geen contra-expertise plaatsgevonden en het hof Den Bosch heeft in zijn arrest alle bevindingen van [verweerder] overgenomen. Het deskundigenrapport van [verweerder] was volgens de grief van essentieel belang om tot een bewezenverklaring en een veroordeling te komen, zodat een nader deskundigenbericht van [verweerder] , waarin hij afstand neemt van zijn rapport uit 2009, wel degelijk is aan te merken als een novum. Daar komt bij dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet de kans op succes van de hoofdvordering mag betrekken. De rechtbank heeft dit ten onrechte wel gedaan, en daarmee gehandeld in strijd met het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250.
6.4
Het hof verwerpt de grief. Uit het arrest van het hof Den Bosch blijkt dat het deskundigenrapport van [verweerder] inderdaad van belang is geweest bij de strafrechtelijke veroordeling van [verzoeker] . Dit geldt echter alleen voor de (daarin beschreven en in het arrest van het hof Den Bosch geciteerde en gevolgde) bevindingen van [verweerder] die betrekking hebben op de werking van mCPP (waarvan de rechtbank, in hoger beroep onweersproken, heeft vastgesteld dat de juistheid daarvan door [verzoeker] niet is betwist) en niet ook voor de in het rapport vermelde conclusie van [verweerder] dat mCPP een geneesmiddel is in de zin van Richtlijn 2001/83EG, gewijzigd in Richtlijn 2004/27/EG. Het hof Den Bosch is, op basis van de door [verweerder] omschreven werking van mCPP, zelfstandig tot deze kwalificatie van mCPP gekomen. Dat het hof Den Bosch bij zijn oordeel geen gebruik heeft gemaakt van [verweerder] conclusie op dat punt blijkt expliciet uit het arrest waar het hof Den Bosch overweegt:
“De verdediging heeft (…) bezwaren aangevoerd tegen de rapportage van prof. [verweerder] . Hij zou zich, door jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap te interpreteren, hebben begeven buiten het veld van zijn deskundigheid. Het hof kan aan deze klacht, zo zij al juist zou zijn, geen gevolgen verbinden, alleen al omdat het van de gewraakte interpretaties geen gebruik zal maken.”
Toegevoegd wordt nog, ten overvloede, dat het ook niet de aan de deskundige voorgelegde vraag was of mCPP een geneesmiddel is in de zin van bedoelde regelgeving. De door hem te beantwoorden vraag, die hiervoor onder 3.2 is genoemd en in ’s hofs arrest is weergegeven, zag op de werking van de stof.
6.5
Gelet op het bovenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat een wijziging van inzicht c.q. een verklaring van [verweerder] , die inhoudt dat [verweerder] terugkomt op de conclusie in zijn deskundigenrapport dat mCPP een geneesmiddel is in de zin van de toepasselijke Richtlijn, niet is aan te merken als een novum in de zin van artikel 457 lid 1 onder c van het Wetboek van Strafvordering. De weigering van [verweerder] om de (overigens meeromvattende) conclusie op dit punt te corrigeren kan dan ook niet als gevolg hebben dat hierdoor een kansrijk herzieningsverzoek bij de Hoge Raad wordt geblokkeerd en dat [verzoeker] hierdoor schade lijdt.
6.6
Uit het bovenstaande volgt dat de door [verzoeker] voorgenomen vordering op [verweerder] waarop hij zijn verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor heeft gebaseerd (kort gezegd een vordering tot schadevergoeding wegens het blokkeren van een potentieel succesvol herzieningsverzoek) geen kans van slagen heeft. Hieruit vloeit voort dat [verweerder] geen belang heeft bij zijn verzoek. Het hof verwijst hierbij naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt (ECLI:NL:HR:2018:727 en ECLI:NL:HR:2020:2007).
6.7
Aangezien grief 2 faalt, behoeft grief 1, die zich richt tegen de motivering die is vermeld in overweging 6.1 onder a), geen bespreking meer. De motivering onder b) kan het oordeel dat [verzoeker] geen belang heeft bij zijn verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zelfstandig dragen.
6.8
Grief 3 tot slot klaagt erover dat de rechtbank niet heeft gereageerd op het beroep van [verzoeker] op artikel 6 EVRM. [verzoeker] stelt dat door afwijzing van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor hem in feite de toegang tot de rechter wordt ontzegd. [verzoeker] heeft het voorlopig getuigenverhoor nodig om zijn rechtspositie met betrekking tot een vordering op grond van onrechtmatige daad tegen [verweerder] te kunnen onderbouwen, aldus de grief.
6.9
Ook deze grief faalt, reeds omdat een vordering van [verzoeker] op [verweerder] op grond van onrechtmatige daad, zoals deze ten grondslag ligt aan het verzoek van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, naar het oordeel van het hof geen kans van slagen heeft. Los daarvan is artikel 6 EVRM niet van toepassing op het voorlopig getuigenverhoor omdat het daarin niet gaat om het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen van de verzoeker en/of verweerder.
Conclusie en proceskosten
6.1
De conclusie is dat het hoger beroep van [verzoeker] niet slaagt. Daarom zal het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigen. Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 17 november 2022;
- veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] begroot op € 343,- aan griffierecht, € 2.428,- aan salaris advocaat (2 punten tarief II) en € 178,- aan nasalaris, te verhogen met € 92,00 indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze beschikking is voldaan en vervolgens betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden;
- verklaart bovenstaande proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, J.M. van der Klooster en A.F.J.A. Leijten en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.