Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
- de dagvaarding van 28 september 2022, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van de door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnissen van 25 november 2020 en 29 juni 2022 (hierna: de bestreden vonnissen);
- het anticipatie-exploot van 30 september 2022 (met productie);
- de memorie van grieven van [appellant] in principaal hoger beroep (met producties);
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] c.s. in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties);
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [appellant] .
Feiten
“hoogachtend”), [geïntimeerde 1] (
“voor akkoord”) en [naam 1] (
“voor akkoord”). In de opdrachtbevestiging (hierna: de eerste opdrachtbevestiging) staat:
"hem in alle opzichten, te vertegenwoordigen en zijn rechten en belangen, zonder uitzondering, ter zake van te behartigen, en ook om de noodzakelijke of wenselijke (rechts) handelingen namens hem te verrichten".
[appellant] als directeur/bestuurder in dienst treedt tegen een salaris van
€ 5.000,-- bruto per maand. Dezelfde dag is een nagenoeg woordelijk gelijke arbeidsovereenkomst ondertekend door [appellant] en, namens Barkaris, [geïntimeerde 1] . Ook daar is een salaris van € 5.000,-- bruto per maand overeengekomen.
4 augustus 2017 in detentie gezeten. Op 20 juli 2017 heeft [geïntimeerde 1] aan de rechter-commissaris in de strafzaak geschreven:
in conventievorderingen ingesteld tegen [geïntimeerde 1] , Barkaris en Boegbeeld. In dit hoger beroep zijn alleen de vorderingen tegen [geïntimeerde 1] nog aan de orde, omdat het hoger beroep tegen Barkaris en Boegbeeld is ingetrokken (zie hierover verder r.o. 15). Over de vorderingen van
[appellant] op Boegbeeld is al eerder door dit hof geoordeeld bij arrest van
12 juli 2022 [8] . De uitkomst daarvan is dat de loonvordering van [appellant] is afgewezen, maar dat hij wel recht had op de contractuele beëindigingsvergoeding.
in reconventieingesteld. Deze vorderingen hebben betrekking op onbehoorlijke taakvervulling van [appellant] als bestuurder van Barkaris. De oordelen van de rechtbank daarover zijn in dit hoger beroep niet aan de orde. Daarover is door dit hof al geoordeeld bij arrest van 30 augustus 2022 [9] . De uitkomst daarvan is dat
[appellant] jegens Barkaris aansprakelijk is vanwege onbehoorlijke taakvervulling.
dathij
naastzijn werkzaamheden voor Barkaris en Boegbeeld werkzaamheden heeft verricht die onder de opdracht vallen en ook moeten aantonen hoeveel tijd daarmee specifiek gemoeid was.”
daadwerkelijk gewerkte uren(memorie van grieven principaal hoger beroep sub 5 en sub 48/53). [appellant] heeft daarbij vermeld dat de creditering van de facturen
“voor zover vereist”is, maar licht dat verder niet toe en verbindt er geen consequenties aan. Dat laatste zal het hof dan ook niet doen. [geïntimeerde 1] begrijpt het standpunt van [appellant] ook in de zin dat het om een berekening van loon gaat op de voet van art. 7:405 lid 2 BW (memorie van antwoord principaal hoger beroep sub 44/45). Het hof zal daarom van deze gewijzigde grondslag uitgaan.
periode 2) waarin [appellant] ook werkzaamheden ging verrichten voor Barkaris en Boegbeeld. Het hof zal ook dit onderscheid hanteren.
incidentele griefbetoogt [geïntimeerde 1] dat hem als consument een beroep toekomt op de Europese consumentenbeschermingsregels, met name de
Richtlijn 93/13/EEG die gaat over oneerlijke bedingen in consumenten-overeenkomsten. [geïntimeerde 1] beroept zich op de nietigheid/vernietigbaarheid van de overeenkomst van opdracht.
r.o. 33 tot en met 40 zal worden geoordeeld – om andere redenen niet toewijsbaar is. Er is daarom geen reden om het beroep op consumentenbescherming voor periode 2 te beoordelen.
Richtlijn 93/13/EEG die gaat over oneerlijke bedingen in consumenten-overeenkomsten. Deze regels zijn van openbare orde. [geïntimeerde 1] wijst daarbij op een uitspraak van het Hof van Justitie EU van 12 januari 2023 [10] . [geïntimeerde 1] beroept zich op de nietigheid/vernietigbaarheid van de overeenkomst van opdracht. Als gevolg daarvan stelt [geïntimeerde 1] zich op het standpunt dat hij geen honorarium verschuldigd is voor deze overeenkomst van opdracht. Het reeds door de rechtbank toegekende en aan [appellant] betaalde bedrag vordert [geïntimeerde 1] van
[appellant] daarom terug.
Hof van Justitie EU in de uitspraak van 12 januari 2023 gestelde eisen zodat derhalve van een nietige c.q. vernietigbare overeenkomst of een overeenkomst in strijd met de (Europese) consumentenbescherming – zoals [geïntimeerde 1] thans stelt - geen sprake is.Al in het eerste gesprek op 4 mei 2017 beschikte [geïntimeerde 1] over veel meer informatie dan [appellant] met betrekking tot welke zaken er allemaal speelde en om die reden was [geïntimeerde 1] juist beter dan [appellant] in staat om een inschatting te maken van het aantal uren dat (minimaal) nodig was. [geïntimeerde 1] wist dat het een omvangrijke opdracht betrof en daarom hamerde hij er in het gesprek van 4 mei 2017 op dat [appellant] zijn praktijk moest ruimen omdat hij zeker de eerste drie maanden nergens anders tijd voor zou hebben.
principale grief 1richt zich tegen r.o. 2.22 tot en met 2.24.4 van het bestreden eindvonnis. Daarin is geoordeeld dat er sprake is van 181 uren die binnen de opdracht door [appellant] zijn gewerkt. Deze rechtsoverwegingen luiden als volgt.
of[appellant] werkzaamheden heeft verricht, maar
hoeveel(zie ook rechtsoverweging 4.23 van het tussenvonnis). Het kwantificeren van de werkzaamheden is echter lastig. De urenstaten van [appellant] zijn geen bewijsmiddel. Verschillende getuigen hebben urenbesteding geschat, maar zijn weinig concreet over wanneer de uren
principale grief 1betoogt [appellant] dat hij geen 181 maar 818,8 uren in Periode 1 heeft gewerkt. Daarbij verwijst hij naar de bijlage A5 (
“Samenvatting uren4 mei tot 7 juli 2017”) en de bijlage A7 (
“Uitgebreid overzicht uren 4 mei 2017”). Volgens [appellant] kunnen deze opstellingen worden gekoppeld aan de als
bijlage B overgelegde 845 producties. Met de
principale grief 3betoogt [appellant] dat er meer en ander werkzaamheden zijn verricht dan waar de rechtbank van uit is gegaan en dat dit wordt bevestigd door de getuigenverklaringen.
over de schutting gooien”van een enorme hoeveelheid bijlagen, waarbij niet wordt aangegeven ter toelichting of bewijs van welke stelling deze producties en bijlagen exact zijn bedoeld, wat daar uit precies blijkt en welk onderdeel daartoe van belang is ter onderbouwing van de vorderingen. [geïntimeerde 1] verzet zich er tegen dat hij dit kennelijk zelf moet uitzoeken. Volgens [geïntimeerde 1] is er strijd met de goede procesorde en wordt hij door deze wijze van procederen ernstig en onevenredig in zijn verdediging is geschaad.
“Er wordt naar gestreefd zoveel mogelijk maandelijks te declareren.”Dat is niet gebeurd. Gesteld noch gebleken is dat het niet mogelijk was maandelijks te declareren. Het hof ziet niet in waarom het feit dat [geïntimeerde 1] de declaraties toch niet kon betalen – hij had immers een liquiditeitsprobleem – een argument is om niet maandelijks te declareren. Op dit punt is van belang dat in de opdrachtbevestiging ook is vermeld:
“Overzicht onderwerpen t.a.v. Boegbeeld per week”. Daarin staat een relaas – anders gezegd: stellingen van [appellant] – over wat er in die periode allemaal zou zijn gebeurd. Het relaas is in ieder geval geen bewijs van de daarin gestelde feiten. Een te volgen koppeling naar bewijs van deze feiten is er ook niet. Op dit punt is verder van belang dat een dergelijk relaas niet in een bijlage hoort, omdat deze bijlage op zichzelf beschouwd geen bron van het processuele debat is. Om van [geïntimeerde 1] een verweer op dat relaas te verlangen dient een en ander in de memorie van grieven te zijn weergegeven, dan wel zodanig te zijn toegelicht dat de bijlage onderwerp van debat wordt. Dat is niet gebeurd.
principale grief 3dat er meer en andere werkzaamheden zijn verricht dan waar de rechtbank van uit is gegaan. [geïntimeerde 1] voert terecht aan dat de door [appellant] genoemde werkzaamheden vallen in de door de rechtbank gehanteerde categorieën en dus al zijn meegewogen. Dat geldt ook voor de werkzaamheden die door [appellant] in de memorie van grieven
sub 100/103 zijn genoemd. [appellant] is daar verder niet op ingegaan.
principale grief 1richt zich ook tegen r.o. 2.25 tot en met 2.28 van het bestreden eindvonnis. Daarin is geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in het bewijs van de omvang van zijn werkzaamheden, vallend onder de opdracht vanaf 7 juli 2017. Deze rechtsoverwegingen luiden als volgt.
naastde werkzaamheden als bestuurder-in-loondienst is gewerkt. Dit komt voor rekening en risico van [appellant] , die immers degene is die zich op de rechtsgevolgen van zijn stellingen beroept en dus het bewijsrisico draagt. [appellant] is dus niet geslaagd in het bewijs voor de tweede periode.
principale grief 1betoogt [appellant] dat hij in Periode 2 voor en in opdracht van [geïntimeerde 1] 1.067,7 uren heeft gewerkt. Voor de onderbouwing daarvan verwijst hij naar bijlagen A6 (
“Samenvatting uren vanaf 7 juli 2017”) en A8 (
“Uitgebreid overzicht vanaf 7 juli 2017”).
principale grief 4betoogt [appellant] dat er een vaste afspraak was tussen hem en [geïntimeerde 1] voor het vergoeden van de werkzaamheden onder de opdracht voor een forfaitaire hoeveelheid van 30 uur per week vanaf 7 juli 2017. Volgens
[appellant] is het niet ongebruikelijk dat wanneer een advocaat regelmatig dan wel 'vast' voor een opdrachtgever werkt en de werkwijze en voorwaarden genoegzaam bekend zijn zoals in casu, de mondelinge afspraak eenzijdig schriftelijk vast wordt gelegd. [geïntimeerde 1] wist zo precies waar hij aan toe was en dat is wat hij wilde. Hij had tot het bewijs van deze afspraak moeten worden toegelaten, aldus nog steeds [appellant] .
daadwerkelijk gewerkte uren. Het gaat dus niet (meer) om de nakoming van een ‘vaste afspraak’. De facturen zijn door [appellant] gecrediteerd, zodat [geïntimeerde 1] deze ook niet (meer) verschuldigd is. Het is wel zo dat als die afspraak vaststaat daarmee rekening kan worden gehouden bij het berekenen van het loon. Een betoog van die strekking heeft [appellant] echter niet gehouden. Voor zover [appellant] stelt dat hij hoe dan ook recht heeft op betaling van 30 uren per week aan loon, ook als die uren niet zijn gemaakt, is dat onvoldoende onderbouwd. De tekst van zijn brief van 6 juli 2027 dwingt niet tot die uitleg.
principale grief 2betoogt [appellant] dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de deloyale proceshouding van [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 1] vertelt veel onwaarheden. Hij liegt. Zijn verklaringen zijn waardeloos voor het vaststellen van de materiële waarheid. Dit is het karakter van [geïntimeerde 1] , die vaak in zijn eigen leugens lijkt te zijn gaan geloven en voort alles gerechtvaardigd acht om zijn zin te krijgen, aldus steeds [appellant] .
- verklaart [appellant] niet ontvankelijk in het principaal hoger beroep gericht tegen Barkaris en Boegbeeld;
- bekrachtigt de tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] gewezen vonnissen van de rechtbank Rotterdam van
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1] tot op heden begroot op € 783,-- aan griffierecht en € 10.572,--(tarief VII, 2 punten) aan salaris advocaat;
- veroordeelt [geïntimeerde 1] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 5.286,--aan salaris advocaat (tarief VII, 1 punt);
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.