Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant] ,
Reflecs B.V.,
Alvowiki B.V.,
1.De zaak in het kort
2.De procedure
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Beoordeling in hoger beroep
pogingtot faillissementsfraude bij voorbaat uitgesloten moest worden geacht. Met betrekking tot de stelling dat [appellant] geen bestuurder was van BFI merkt het hof nog op dat niet was uitgemaakt dat een indirect bestuurder niet onder de reikwijdte van art. 343 Sr. zou kunnen vallen. Ook destijds was niet de formele positie beslissend voor de strafbaarheid, maar of de betreffende persoon feitelijk het beleid bepaalde of mede bepaalde als ware hij bestuurder. Uit de omstandigheid dat de wetgever de strafbaarheid van degenen die feitelijk als bestuurder optreden, nadien in art. 348a Sr buiten twijfel heeft willen stellen [3] volgt in ieder geval niet het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld van [appellant] c.s. aan een strafbaar feit.
geenaanwijzingen zijn te vinden dat sprake was van een schijnconstructie. Waar het om gaat is dat het strafdossier die mogelijkheid ook niet uitsluit. Overigens is het een feit van algemene bekendheid dat het (juridisch) aandeelhouderschap er niet aan in de weg hoeft te staan dat de economische waarde van de aandelen (bijvoorbeeld langs contractuele weg) aan een ander dan de juridisch aandeelhouder toekomt. De Staat heeft daarop gewezen en de rechtbank mocht dit in haar oordeel meenemen. Dat die mogelijkheid niet in het strafdossier is genoemd staat daaraan niet in de weg. Dit valt binnen de ruimte die de civiele rechter blijkens het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 25 september 2020 in een zaak als deze heeft. Ook het feit dat de curator van BFI en de Belastingdienst geen reden zagen voor een vermoeden van faillissementsfraude betekent niet dat daarmee van de onschuld van [appellant] is gebleken. Dat oordeel komt toe aan de civiele rechter.