Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij sub 1] , te [plaats] ,
[B.V. I], te [plaats] ,
[B.V. II], te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 oktober 2019;
- de akte overlegging producties van [eisende partij sub 1 c.s.] van 30 oktober 2019, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de rolbeslissing van 17 juni 2020, waarbij is bepaald dat de mondelinge behandeling door middel van een fysieke zitting zal plaatsvinden;
- de akte houdende overlegging van producties van [eisende partij sub 1 c.s.] van 14 augustus 2020, met producties;
- de akte houdende overlegging productie van de Staat van 31 augustus 2020, met één productie;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 31 augustus 2020.
2.De feiten
opsporingsonderzoek en sepot
4.De beoordeling
vordering van [eisende partij sub 1]
schriftelijkemachtigingen verleend, voor het handhaven van het beslag respectievelijk voor de telefoontaps. Niet is in geschil dat de rechter-commissaris hierbij kennis heeft kunnen nemen van het (gehele) p-v van [de financieel expert] en niet alleen de samenvatting onder punt 10 van het pv. Evenmin is in geschil dat het p-v van [de financieel expert] geen feitelijke onjuistheden bevatte, noch onjuiste conclusies. Uit de verleende machtigingen volgt dat de strafrechter een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit aanwezig heeft geacht.
gentlemens agreementtussen [eisende partij sub 1] , [heer I] en [heer II] . Daarmee is niet van de onschuld van [eisende partij sub 1] gebleken.