In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de hoorplicht is geschonden door de Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De belanghebbende, eigenaar van een woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak en de daarop gebaseerde aanslagen. De Heffingsambtenaar had in eerste instantie de waarde vastgesteld op € 145.000, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 125.000. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende ging in hoger beroep, stellende dat hij niet voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten naar voren te brengen tijdens de hoorzitting.
Het Hof oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden. De belanghebbende had de mogelijkheid om zijn standpunten te presenteren tijdens de hoorzitting op 11 mei 2021, maar had nagelaten om alle relevante vragen en standpunten naar voren te brengen. Het Hof benadrukte dat van een professioneel gemachtigde verwacht mag worden dat deze zich goed voorbereidt en alle relevante punten tijdens de hoorzitting aan de orde stelt. De Heffingsambtenaar had bovendien tijdig informatie verstrekt aan de belanghebbende, waardoor deze voldoende gelegenheid had om zich voor te bereiden.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De belanghebbende had geen gronden aangevoerd die de conclusie van de Rechtbank konden weerleggen, en de Heffingsambtenaar had correct gehandeld door geen tweede hoorzitting te houden. De beslissing van het Hof biedt duidelijkheid over de toepassing van de hoorplicht in belastingzaken en de verantwoordelijkheden van belanghebbenden en hun gemachtigden.