In het mandaatbesluit van 1 april 2011 waarin de directeur van de sector Belastingzaken van de Dienst Publiekszaken (de Directeur) van de gemeente den Haag aan [B] ( [B] ) mandaat verleend tot het verrichten van bepaalde werkzaamheden is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
“De directeur der Gemeentebelastingen,
gelet op artikel 231, tweede lid, onderdelen b en c, van de Gemeentewet, de artikelen 3:22 en 3:23 van de Organisatieregeling Gemeente Den Haag juncto het Uitvoeringsbesluit Gemeentebelastingen
alsmede de betreffende artikelen in de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag;
mandateert, onder intrekking van eerder genomen besluiten terzake, met ingang van heden de heer
[B] , geboren [geboortedatum 1] 1963, senior heffingsmedewerker van Belastingzaken van de
gemeente Den Haag, belast met werkzaamheden ten behoeve van de heffing en invordering van
gemeentelijke belastingen om:
namens hem en met inachtneming van door hem te geven aanwijzingen de hieronder te noemen
stukken en brieven te ondertekenen:
-uitspraken op bezwaarschriften (bijzondere gevallen zoals mogelijke procedures in
samenwerking met de afdeling FJZ)
-brieven inzake heffingsaangelegenheden
-beslissingen op verzoeken om kwijtschelding
inzake alle gemeentelijke heffingen en de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken
alsmede
-uitspraken op bezwaarschriften en het vaststellen van beschikkingen (bijzondere gevallen
zoals mogelijke procedures in samenwerking met de afdeling FJZ) inzake alle
aangelegenheden voortvloeiende uit de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet
inzake rijksbelastingen.”