ECLI:NL:GHDHA:2023:622
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de redelijke termijn voor vergoeding van immateriële schade in belastingzaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de waarde van een onroerende zaak voor de onroerendezaakbelastingen en de watersysteemheffing heeft vastgesteld. De Heffingsambtenaar had de waarde op € 756.000 vastgesteld, maar de rechtbank heeft deze waarde verlaagd naar € 680.000 na een compromis tussen partijen. Belanghebbende heeft ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn niet was overschreden, mede door de coronamaatregelen die een verlenging rechtvaardigden. In hoger beroep heeft het Hof de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de redelijke termijn inderdaad niet was overschreden, onder verwijzing naar de werkafspraak die door de gemachtigde van belanghebbende was gemaakt. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen recht op immateriële schadevergoeding toegekend. De proceskostenvergoeding is ook niet verhoogd, omdat de rechtbank de juiste waarde per punt had toegepast op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.