ECLI:NL:GHDHA:2023:2550

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
BK-22/00919
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak en de motivering van de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning in Alphen aan den Rijn. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 514.000, die door de Heffingsambtenaar was vastgesteld op 1 januari 2020. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en had een lager bedrag van € 400.000 en subsidiair € 494.000 gevorderd. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De Heffingsambtenaar had een taxatierapport en een matrix overgelegd waarin de waarde was bepaald door middel van systematische vergelijking met vergelijkbare woningen. Het Hof concludeerde dat de vergelijkingsobjecten, ondanks enkele verschillen, voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. De Heffingsambtenaar had ook de vrijstelling voor waterverdedigingswerken correct toegepast.

De belanghebbende had in de bezwaarfase verzocht om inzage in bepaalde stukken, maar het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar aan zijn informatieplicht had voldaan. De uitspraak op bezwaar was voldoende gemotiveerd, en het Hof zag geen aanleiding om de Heffingsambtenaar te verplichten aanvullende stukken over te leggen. Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de waarde van de woning als correct werd beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-22/00919

Uitspraak van 10 november 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 september 2022, SGR 21/6612.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 514.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerende zaakbelastingen van de gemeente Alphen aan den Rijn (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en aanslag gemaakte bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van
29 september 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een woning in een rij met aangebouwde garage. Het bouwjaar van de woning is 1989. De inhoud van de woning is 534 m3 en de inhoud van de garage is 50 m3. De woning is gelegen op een perceel van 156 m2. Een deel van het perceel heeft een functie in een zogenoemd waterverdedigingswerk.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport (het taxatierapport) van de woning overgelegd, waarin de gegevens zijn opgenomen van de woning en van enkele naar de opvatting van de Heffingsambtenaar met de woning vergelijkbare woningen, te weten een drietal in dezelfde wijk gelegen onroerende zaken, [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] (de vergelijkingsobjecten). Voorts is van de zijde van de Heffingsambtenaar een waardematrix overgelegd (de matrix). In deze matrix zijn de objectgegevens en onderbouwende verkoopgegevens van de vergelijkingsobjecten opgenomen. In de matrix zijn aan de woning en aan de vergelijkingsobjecten KOUDV-factoren toegekend. Ten aanzien van de woning is voor 69 m2 van de totale perceelgrootte de zogenoemde vrijstelling waterverdedigingswerken toegepast. De waarde van de woning is in het rapport bepaald op (afgerond) € 535.000.
2.3.
Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een taxatierapport overgelegd van “ [naam 1] ”, dat is uitgebracht op 4 maart 2021 (het taxatierapport “ [naam 1] ”). In dit rapport zijn gegevens opgenomen van de woning en van enkele naar de opvatting van de taxateur van belanghebbende met de woning vergelijkbare woningen, te weten [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] . De waarde van de woning is in dit rapport bepaald op € 412.000.
2.4.
In het bezwaarschrift van belanghebbende staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Gemeentelijk taxatieverslag
Wij verzoeken u vriendelijk ons het gemeentelijke taxatieverslag toe te zenden (…).
(…)

Verzoek

(…)
Indien u voornemens bent dit bezwaarschrift ongegrond te verklaren, verzoeken wij u om uiterlijk in de uitspraak op bezwaar een overzicht op te nemen (bij voorkeur in de vorm van een taxatiematrix) van de relevante gegevens en waarden van de woning, waaronder in ieder geval:
1.De gehanteerde grondstaffel; en
2.De gehanteerde cijfers en correcties voor kwaliteit, onderhoud, ligging etc. (VLOK/KOUDV factoren).
(…)”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
6. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Met het taxatierapport en wat hij overigens heeft aangevoerd, is verweerder hierin geslaagd. Naar volgt uit het taxatierapport en de daarbij gevoegde matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De rechtbank acht die vergelijkingsobjecten gelet op de inhoud, het identieke bouwjaar, de perceeloppervlakte, de bouwkenmerken en de ligging zeer goed vergelijkbaar met de woning. Uit het taxatierapport en de toelichting daarop volgt verder duidelijk hoe verweerder de dijkenvrijstelling heeft toegepast. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de woning, anders dan de vergelijkingsobjecten, beschikt over een boven het water gelegen tweede terras met een steiger. De rechtbank stelt vast dat dit ook blijkt uit de foto’s in het taxatierapport. Verweerder heeft voor het terras en de steiger aldus terecht een afzonderlijke waarde in aanmerking genomen.
7. Wat eiseres overigens heeft aangevoerd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af.
8. Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verweerder verplicht alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen dan wel daarvan op verzoek een afschrift te verstrekken (artikel 7:4, vierde lid, Awb). Die verplichting geldt niet voor zover het stukken betreft die verweerder weliswaar ter beschikking staan of hebben gestaan maar waarvan redelijkerwijs niet gezegd kan worden dat ze van belang zijn voor de beslissing in de tussen partijen bestaande geschilpunten op het moment dat de verplichting tot terinzagelegging bestaat. De omvang van de stukken laat zich derhalve begrenzen door wat eiseres daarover heeft gesteld in zijn bezwaar en eventueel voorafgaand aan de hoorzitting daarop nog heeft toegelicht.1
9. De stelling van eiseres dat verweerder niet (tijdig) alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de procedure heeft ingebracht, vindt geen steun in de feiten. Uit de stukken van het dossier volgt dat verweerder de door de vorige gemachtigde opgevraagde stukken, te weten het taxatieverslag, de grondstaffel en de vlok/koudv-coderingen, aan die vorige gemachtigde heeft verstrekt. Uit de stukken volgt verder dat eiseres voor het eerst in beroep de inhoud van de woning ter discussie heeft gesteld. Uit de gronden in het bezwaarschrift noch anderszins is gebleken dat de inhoud van de woning in de bezwaarfase een geschilpunt was tussen partijen. Voorgaande betekent dat, gelet op wat onder 8 is overwogen, verweerder niet verplicht was om andere stukken, zoals de bouwtekeningen, te verstrekken.
10. Uit de parlementaire geschiedenis van de Awb2 volgt dat van het opmaken van een hoorverslag kan worden afgezien als uit de uitspraak op bezwaar blijkt van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld. In de uitspraak op bezwaar staat vermeld welke onderwerpen tijdens de hoorzitting aan de orde zijn geweest en welke standpunten door partijen ten aanzien van die onderwerpen zijn ingenomen. Hieruit blijkt, alhoewel summier, duidelijk wat er tijdens de hoorzitting is besproken. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat dit een onjuiste weergave van het hoorgesprek is. Van schending van het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het ontbreken van een apart hoorverslag gevolgen te verbinden.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de waarde van de woning niet te hoog vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning nader wordt vastgesteld op primair € 400.000 en subsidiair € 494.000, dienovereenkomstige vermindering van de aanslag en tot toekenning van een proceskostenvergoeding in bezwaar, beroep en hoger beroep.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Op de zaak betrekking hebbende stukken
5.1.1.
Belanghebbende stelt dat de Heffingsambtenaar belanghebbende op grond van de artikelen 6:17, 7:4, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 40 van de Wet WOZ, de waardeberekening, de matrix en de grondstaffel, na diens verzoek daartoe in de bezwaarfase, had moeten zenden. Hij verwijst in dit verband naar de wetsgeschiedenis van artikel 6:17 Awb en jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Belanghebbende stelt dat nu toezending hiervan is uitgebleven, het (hoger) beroep reeds om die reden gegrond is.
5.1.2.
Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ verstrekt de gemeenteambtenaar uitsluitend aan degene te wiens aanzien een WOZ-beschikking is genomen op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
5.1.3.
Op grond van artikel 7:4, lid 2, Awb is het bestuursorgaan verplicht het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken gedurende een week voorafgaand aan het hoorgesprek ter inzage te leggen. In de uitnodiging voor het hoorgesprek dient te worden vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage liggen (artikel 7:4, lid 3, Awb). Lid 4 van artikel 7:4 Awb bepaalt dat een belanghebbende tegen vergoeding een afschrift van deze stukken kan verkrijgen.
5.1.4.
De plicht van het bestuursorgaan om in de bezwaarfase, voorafgaand aan het horen, de op de zaak betrekking hebbende stukken gedurende ten minste een week voor de belanghebbende ter inzage te leggen wijkt af van de plicht van het bestuursorgaan om de op de zaak betrekking hebbende stukken binnen de in artikel 8:42, lid 1, Awb genoemde termijn aan de bestuursrechter te zenden. Terinzagelegging van de stukken als genoemd in artikel 7:4, lid 2, Awb is (een vorm van) passieve informatieverstrekking; toezenden van stukken als genoemd in artikel 8:42 Awb is (een vorm van) actieve informatieverstrekking.
5.1.5.
Uit de stukken van het geding volgt dat de Heffingsambtenaar bij verschillende e-mailberichten onder meer het taxatieverslag en de grondstaffel van de woning aan de (toenmalige) gemachtigde heeft gezonden. Verder volgt uit de stukken van het geding dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage hebben gelegen. Door de gemachtigde is geen afspraak gemaakt om de stukken in te zien. De gemachtigde is op 18 mei 2021 telefonisch gehoord. Tijdens de hoorzitting is niet verzocht om inzage van de stukken.
5.1.6.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat de Heffingsambtenaar heeft voldaan aan zijn verplichting tot passieve informatieverstrekking als bedoeld in artikel 7:4, lid 2 en lid 3, Awb. De Heffingsambtenaar heeft op grond van het bepaalde in artikel 40 Wet WOZ het taxatieverslag, waar de gemachtigde tijdens de bezwaarfase concreet om heeft verzocht (zie 2.4), voorafgaand aan het horen toegezonden. Voorts heeft de Heffingsambtenaar voldaan aan het verzoek van belanghebbende (zie 2.4) uiterlijk bij de uitspraak op bezwaar belanghebbende te informeren over de KOUDV-factoren ten aanzien van de woning en de grondstaffel. De Heffingsambtenaar was niet verplicht om de gemachtigde, naast de concreet verzochte stukken (zie 2.4), – passief of actief – andere informatie toe te zenden. De wetgever heeft met artikel 7:4, lid 4, Awb reeds een voorziening getroffen voor deze situatie. Afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen immers tegen vergoeding worden verkregen. Ook artikel 7:4, lid 4, Awb verplicht de Heffingsambtenaar niet tot toezending van die stukken. Dit volgt ook uit het arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, na conclusie van Advocaat-Generaal IJzerman, ECLI:NL:PHR:2023:130 en het arrest van 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1107, na conclusie van Advocaat-Generaal IJzerman, ECLI:NL:PHR:2022:873.
5.1.7.
Hetgeen belanghebbende verder op dit punt heeft aangevoerd, maakt voormeld oordeel niet anders.
5.1.8.
Belanghebbende voert verder, voor het eerst in beroep, aan dat de Heffingsambtenaar de iWOZ-rapporten van de vergelijkingsobjecten had dienen over te leggen. Belanghebbende vindt dat hij de gelegenheid moet krijgen om op basis van de iWOZ-rapporten te controleren of de op de matrix vermelde objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten juist zijn.
5.1.9.
iWOZ is een door de Vereniging Nederlandse Gemeenten samengestelde verzameling objectgegevens en foto’s van te koop aangeboden woningen in Nederland. Ter zitting is komen vast te staan dat de iWOZ-gegevens niet door de Heffingsambtenaar zijn gebruikt bij de waardebepaling en niet aan de Heffingsambtenaar ter beschikking hebben gestaan.Het Hof is dan ook van oordeel dat de iWOZ-gegevens van de door de Heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren als bedoeld in artikel 8:42 Awb. De Heffingsambtenaar is daarom in beginsel niet verplicht deze gegevens over te leggen. Dit zou anders kunnen zijn als belanghebbende aannemelijk maakt dat een of meer objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn, hetwelk belanghebbende in dit geval niet heeft gedaan. Belanghebbende heeft slechts in het algemeen gesteld dat het zou kunnen dat de in de matrix vermelde objectkenmerken niet juist zijn. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding om de Heffingsambtenaar op te dragen de iWOZ-rapporten van de vergelijkingsobjecten over te leggen. Overigens merkt het Hof op dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat de iWOZ-gegevens dezelfde informatie bevatten als de reeds tot de stukken van het geding behorende informatie van [naam 2] en dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard de iWOZ-gegevens voor de vergelijkingsobjecten te hebben bekeken.
5.1.10.
Verder stelt belanghebbende dat de Heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ inzichtelijk had moeten maken op welke wijze rekening is gehouden met de vrijstelling voor waterverdedigingswerken. Het Hof vat deze vraag, nu belanghebbende niets concreets heeft aangevoerd op dit punt, op in die zin dat belanghebbende wenst te vernemen in hoeverre daar rekening mee is gehouden. De Heffingsambtenaar heeft in de gedingstukken verklaard dat ten aanzien van de woning voor 69 m2 van de totale perceelgrootte de zogenoemde vrijstelling waterverdedigingswerken is toegepast. Dit blijkt ook uit de matrix. Het Hof ziet geen reden daaraan te twijfelen en ziet geen reden de Heffingsambtenaar op dit punt, nu tegen de berekening hiervan geen concrete stellingen door belanghebbende zijn betrokken, op te dragen daarin nader inzicht te verschaffen.
5.1.11.
Belanghebbende heeft in hoger beroep verzocht om overlegging van de bouwtekeningen van de in de matrix van de Heffingsambtenaar opgenomen vergelijkingsobjecten. Hij acht dit nodig om te verifiëren of de door de Heffingsambtenaar voor de vergelijkingsobjecten gehanteerde inhoudsmaten juist zijn. Hij ziet daartoe aanleiding omdat in de door hem overgelegde verkoopdocumentatie van “ [naam 2] ” (de stamkaarten) de objectgegevens, meer specifiek de inhoudsmaten, van de vergelijkingsobjecten afwijken van de gegevens (de inhoudsmaten) die door de Heffingsambtenaar in de matrix zijn weergegeven.
5.1.12.
Anders dan belanghebbende meent, horen de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht. De Heffingsambtenaar is daarom in beginsel niet verplicht om deze gegevens te verstrekken. Dit zou anders kunnen zijn als belanghebbende aannemelijk maakt dat een of meer objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn, hetwelk belanghebbende in dit geval, tegenover de uitgebreide toelichting ter zake van de Heffingsambtenaar, niet heeft gedaan. Het overleggen van de stamkaarten/verkoopdocumentatie van (een aantal van) de vergelijkingsobjecten is onvoldoende om te twijfelen aan de in de matrix opgenomen inhoudsmaten, die blijkens de verklaring van de Heffingsambtenaar overeenstemmen met de door de taxateur berekende inhoudsmaten. Daarbij komt dat de taxateur deze inhoudsmaten niet heeft berekend aan de hand van de bouwtekeningen, maar aan de hand van de BAG registratie. Niet gebleken is dat de bouwtekeningen de Heffingsambtenaar ter beschikking hebben gestaan, zodat deze op zichzelf bezien in elk geval al geen op de zaak betrekking hebbend stuk zouden vormen. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding de Heffingsambtenaar op te dragen de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten over te leggen.
Motiveringsgebrek uitspraak op bezwaar
5.2.1.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd nu daarin niet volledig is weergegeven hetgeen op de hoorzitting van 18 mei 2021 is besproken. Reeds daarom is het (hoger) beroep gegrond, aldus belanghebbende.
5.2.2.
Artikel 7:7 Awb bepaalt dat van het horen een verslag wordt gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis van de Awb (Memorie van Toelichting, Kamerstukken 1988/1989, 21 221, nr. 3, p. 151) volgt dat daarvan kan worden afgeweken als uit de uitspraak blijkt van hetgeen tijdens de hoorzitting is verhandeld. Blijkens de inhoud van de uitspraak op bezwaar is hier weliswaar geen hoorverslag opgemaakt, maar is, hoewel hier en daar mogelijk summier weergegeven, in de uitspraak een opsomming gegeven van de argumenten die tijdens het hoorgesprek zijn aangedragen en is ingegaan op onderwerpen die tijdens de hoorzitting zijn besproken. Het is het Hof niet gebleken dat op bepaalde onderwerpen die tijdens de hoorzitting zijn besproken niet is ingegaan. Belanghebbende heeft daaromtrent niets specifieks gesteld, waarbij overigens geldt dat de huidige gemachtigde van belanghebbende niet degene is die het hoorgesprek heeft gevoerd , of betrokken is geweest bij de destijds door de toenmalige gemachtigde gevoerde bezwaarprocedure, en daarover dan ook niets uit eigen wetenschap zou kunnen verklaren. Het Hof ziet, anders dan belanghebbende, geen aanleiding te concluderen dat sprake is van een motiveringsgebrek.
WOZ-waarde
5.3.
De waarde van de woning wordt ingevolge artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom van woning zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de woning in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44).
5.4.
De Heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
5.5.
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat het elke partij vrijstaat om ter voldoening aan haar bewijslast al dan niet gebruik te maken van een waarderingsmethode en, indien zij gebruikmaakt van een waarderingsmethode, eveneens vrij is in de keuze van de door haar gebruikte waarderingsmethode en wat zij daartoe ter onderbouwing aandraagt. Waarderingsmethoden zijn niet meer dan hulpmiddelen bij de waardebepaling. De rechter toetst uitsluitend of de door de Heffingsambtenaar voorgestane waarde en, indien de rechter aan de toetsing van de door belanghebbende verdedigde waarde toekomt, de door belanghebbende verdedigde waarde, de toetsing aan het wettelijke waardebegrip doorstaan (vergelijk HR 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610).
5.6.
De Heffingsambtenaar heeft aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Bij dit oordeel is het volgende in aanmerking genomen.
5.7.
Hij heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatierapport en een matrix overgelegd. Naar volgt uit deze matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Niet vereist is dat de vergelijkingsobjecten identiek zijn aan de woning. Voldoende is dat de vergelijkingsobjecten vergelijkbaar zijn, mits de Heffingsambtenaar bij de bepaling van de waarde voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. Voor alle in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten geldt dat deze vergelijkbaar zijn met de woning. Met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer inhoud, kaveloppervlakte, ligging, voorzieningenniveau, onderhoudstoestand en kwaliteit is, in het geval dit van toepassing is, in de matrix in voldoende mate rekening gehouden. Deze verschillen zijn niet van een zodanige omvang dat de vergelijkingsobjecten te dezen niet goed bruikbaar zijn. De Heffingsambtenaar heeft toegelicht, en met aanvullend materiaal inzichtelijk gemaakt, dat de woning van belanghebbende, anders dan de vergelijkingsobjecten, beschikt over een boven het water gelegen tweede terras met een steiger dat bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en daarmee een onderdeel uitmaakt van de woning. Hiermee is dan ook terecht bij de waardebepaling afzonderlijk rekening gehouden.
5.8.
Uit het taxatierapport en de toelichting daarop volgt verder duidelijk hoe de Heffingsambtenaar de vrijstelling voor waterverdedigingswerken heeft toegepast. De Heffingsambtenaar heeft in de gedingstukken, voor het eerst in de uitspraak op bezwaar, door belanghebbende niet weersproken, verklaard dat ten aanzien van de woning voor 69 m2 van de totale perceelgrootte de zogenoemde vrijstelling waterverdedigingswerken is toegepast. Belanghebbende heeft zijn standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met de functie van een deel van het perceel als waterverdedigingswerk niet onderbouwd, maar slechts de berekening van de Heffingsambtenaar in algemene zin in twijfel getrokken zonder daartegen concrete stellingen in te nemen. Het Hof ziet geen reden te twijfelen aan de wijze waarop de Heffingsambtenaar de vrijstelling voor waterverdedigingswerken heeft toegepast.
5.9.
Ten aanzien van de vergelijkingsobjecten heeft belanghebbende gesteld dat de door de Heffingsambtenaar in de matrix vermelde inhoudsmaten niet zouden kloppen. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat de inhoudsmaten van de woning en de vergelijkingsobjecten, zoals te doen gebruikelijk binnen de gemeente Alphen aan den Rijn, zijn berekend aan de hand van de zogenoemde norm NEN-2580. De gemeente gaat daarbij voorts uit van de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen), die via de BAG Viewer te benaderen is. De norm NEN-2580 betreft een meetinstructie voor de bepaling van de gebruiksoppervlakte/inhoud van woningen. Het Hof ziet geen grond te twijfelen aan de door de taxateur van de gemeente berekende inhoud van de woning en de vergelijkingsobjecten.
De (enkele) verwijzing van belanghebbende naar de (inhouds)gegevens in PDOK-view en de overgelegde verkoopinformatie/stamkaarten ( [naam 2] ) is daartoe onvoldoende. De stamkaarten vermelden weliswaar in sommige gevallen een (enigermate) andere inhoud dan door de taxateur is berekend, maar onduidelijk is gebleven hoe deze uitkomst in de stamkaarten tot stand is gekomen en voorts geldt daarvoor dat de verkoopinformatie tot stand komt door berekeningen/inzichten van verschillende makelaars die ook nog eens onderling in berekeningsmethode kunnen verschillen. Ten aanzien van de dakopbouw van het vergelijkingsobject [adres 4] , waar belanghebbende van stelt dat deze niet is meegenomen bij de waardebepaling, blijkt uit het taxatierapport en de matrix dat deze wel degelijk is meegenomen. Ook deze stelling kan belanghebbende derhalve niet baten.
5.10.
Gelet op het vorenstaande kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de voor de woning vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de in de matrix opgenomen vergelijkingsobjecten. Aan dit oordeel doet niet af hetgeen belanghebbende ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd. In het taxatierapport “ [naam 1] ” is een hogere waarde (€ 412.000) bepaald voor de woning dan belanghebbende primair in hoger beroep bepleit (€ 400.000) en bovendien heeft belanghebbende niet toegelicht om welke reden de in het taxatierapport “ [naam 1] ” gehanteerde vergelijkingsobjecten beter vergelijkbaar zouden zijn. Niet alleen heeft de Heffingsambtenaar de vergelijkbaarheid van [adres 6] en [adres 7] in het taxatierapport “ [naam 1] ” gehanteerde vergelijkingsobjecten gemotiveerd, en door het Hof aannemelijk bevonden, betwist, maar verder geldt dat in de vergelijking met het vergelijkingsobject [adres 5] de woning van belanghebbende een betere en vrijere ligging heeft dan dit vergelijkingsobject, hetwelk in de waardebepaling moet worden meegenomen.
5.11.
Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat onduidelijk is hoe de indexatie van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten heeft plaatsgevonden, geldt dat de Heffingsambtenaar hier een voor het Hof passende en geloofwaardige toelichting op heeft gegeven. De Heffingsambtenaar heeft gebruik gemaakt van het door de Waarderingskamer berekende en gecontroleerde indexeringspercentage voor het onderhavige jaar. Het Hof acht dit een passend percentage.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier
E.J. Nederveen. De beslissing is op 10 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.