ECLI:NL:GHDHA:2023:2549
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, waarin de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld door de Heffingsambtenaar. De Heffingsambtenaar had de waarde op 1 januari 2020 vastgesteld op € 355.000 voor het kalenderjaar 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en aanslag, maar de Heffingsambtenaar heeft het bezwaar afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
De mondelinge behandeling vond plaats op 29 september 2023. Belanghebbende betwist de vastgestelde waarde en stelt dat deze te hoog is. De Heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. Belanghebbende heeft ook een taxatierapport ingediend, maar het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Het Hof concludeert dat de Heffingsambtenaar bij de waardering voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is op 10 november 2023 gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.