In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 mei 2022, waarin de Rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de vastgestelde WOZ-waarden van zijn woningen ongegrond heeft verklaard. De Heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk had de waarden van acht woningen vastgesteld voor het kalenderjaar 2020, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. Belanghebbende betwistte de hoogte van deze waarden en vroeg om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de Heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren en dat het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de coronamaatregelen geen bijzondere omstandigheid vormden die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigde. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.