ECLI:NL:GHDHA:2023:224
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- I. Reijngoud
- Chr.Th.P.M. Zandhuis
- T.A. de Hek
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016 met betrekking tot een eenmanszaak als schoenmaker
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016. Belanghebbende, een schoenmaker met een eenmanszaak, had een negatief resultaat uit onderneming opgegeven en stelde dat er sprake was van een bron van inkomen. De Inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.064, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of de activiteiten van belanghebbende in 2016 een bron van inkomen vormden. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er in 2016 sprake was van een objectieve voordeelsverwachting, gezien de jarenlang negatieve resultaten van de onderneming. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat het negatieve resultaat uit overige werkzaamheden niet in mindering kon worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. De kosten voor het leerwerktraject werden ook niet als aftrekbaar erkend, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat er in 2016 kosten waren gemaakt. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.