Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur de BPM in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) nageheven?
2. Is het de Inspecteur verboden de te weinig geheven BPM op grond van artikel 20 AWR na te heffen nadat het belastbare feit (registratie in het Nederlandse kentekenregister) zich heeft voorgedaan voor een gebruikt, vanuit een andere lidstaat naar Nederland overgebracht motorvoertuig?
3. Heeft de Inspecteur het verdedigingsbeginsel geschonden bij het opleggen van de naheffingsaanslag?
4. Heeft de Inspecteur het verdedigingsbeginsel geschonden, omdat de ontvanger - door de BPM te verrekenen - geen uitstel van betaling meer heeft verleend, (Hof van Justitie, Kamino/Datema, C-129/13 en 130/13, 3 juli 2014, EU:C:2014:2041)?
5. Heeft de Inspecteur tot een te hoog bedrag BPM nageheven?
6. Heeft de Rechtbank ten onrechte de overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld met dezelfde rechters als waarmee zij kennis heeft genomen van het geschil dat heeft geleid tot de procedure waarvan de termijn wordt beoordeeld?
7. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over de verlaging van het bedrag aan BPM, doordat de Inspecteur in hoger beroep alsnog aan het verzoek om toepassing van de leeftijdskorting is tegemoet gekomen?
8. Heeft belanghebbende in de zaak met nummer 19/00220 recht op vergoeding van rente omdat zij de BPM zes dagen voor de tenaamstelling van de auto heeft betaald?
9. Heeft belanghebbende recht op integrale vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep?
10. Heeft de Inspecteur verzuimd de door de Rechtbank vastgestelde bedragen te vergoeden?