“3. Waardebepaling voertuig
3.2.
De handelsinkoopwaarde van 3 tot 5 referentiemotorrijtuigen wordt vermeld. De handelsinkoopwaarde van het referentiemotorrijtuig is de door wederverkopers betaalde inkoopprijs voor een gebruikt motorrijtuig bij koop van een niet-wederverkoper (particulier of ondernemer).
3.3
Een referentiemotorrijtuig is een motorrijtuig waarvan het model, de leeftijd, de kilometerstand, normale gebruikschade en andere algemene kenmerken vergelijkbaar zijn met het getaxeerde motorrijtuig. Onder andere kenmerken worden ook begrepen de rijwaardige staat van het motorrijtuig en het feit of voor de omzetbelasting sprake is van een marge-auto of BTW-auto, de mate van courantheid, al dan niet een ex-schade motorrijtuig, kleur, garantierisico, import van buiten de EU.
3.4.
Op basis van de handelsinkoopwaarden van de referentiemotorrijtuigen wordt gemotiveerd aangegeven welke waarde als uitgangspunt dient voor het te taxeren motorrijtuig. Indien geen van de referentiemotorrijtuigen 100% overeenkomt met het te taxeren motorrijtuig wordt een gemiddelde waarde van de 3 tot 5 referentiemotorrijtuigen aangemerkt als handelsinkoopwaarde die gebruikt wordt bij het te taxeren motorrijtuig.
12. Nu uit Bijlage 1 volgt dat de waarde die als uitgangspunt dient voor de te taxeren auto moet worden gemotiveerd op basis van door wederverkopers betaalde inkoopprijzen bij koop van een niet-wederverkoper, kan hiervoor niet worden aangesloten bij de vraagprijzen van door wederverkopers te koop aangeboden Chrysler Pacifia’s. Ook heeft verweerder onvoldoende geconcretiseerd of en hoe rekening is gehouden met het verschil in kilometerstand tussen de auto en de drie referentievoertuigen. Dit betekent dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door DRZ berekende handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat juist is. De beroepsgronden van eiseres over de door verweerder gehanteerde handelsinkoopwaarde behoeven daarom geen behandeling meer.
13. Vaststaat dat de auto niet voorkomt op een in de handel gebruikte koerslijst. De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 mei 20229overwogen dat bij toepassing van de taxatiemethode partijen het door ieder van hen verdedigde afschrijvingspercentage voor het desbetreffende motorvoertuig kunnen staven met de gegevens van een vergelijkbaar motorvoertuig dat wél voorkomt in een koerslijst. Het moet dan gaan om een motorvoertuig waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst in de buurt liggen bij die van het motorvoertuig waarvan de afschrijving moet worden bepaald. Eiseres heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de auto (een Chrysler Pacifica) en het door [naam taxateur] gehanteerde motorvoertuig (een Lancia Voyager) eenzelfde motor, hetzelfde aantal zitplaatsen en dezelfde nieuwprijs hebben. Ook heeft eiseres ter zitting onweersproken gesteld dat de twee auto’s zeer vergelijkbaar zijn qua vermogen, gewicht, wielbasis, CO²-uitstoot en motorinhoud. De door eiseres op een koerslijst gebaseerde handelswaarde van € 31.829 kan derhalve worden gevolgd, waarbij de rechtbank de vermindering van 5% (€ 1.591) in verband met diverse waardedrukkende factoren eveneens aannemelijk acht. Het feit dat de kilometerstand in het [naam taxateur] -taxatierapport (40.181) niet strookt met de eerder door de RDW vastgestelde kilometerstand (40.237), is voor de rechtbank onvoldoende aanleiding om het [naam taxateur] -taxatierapport geheel terzijde te schuiven.
Waardevermindering in verband met schade
14. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres.10 Eiseres dient dus, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, aannemelijk te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld (nihil). Eiseres heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag ligt aan de aangifte. De daarin genoemde schade is echter niet aangetroffen door DRZ, dan wel aangemerkt als gebruikssporen. Gezien hetgeen onder 10 is overwogen over de deskundigheid van de hertaxateur en de werkwijze van DRZ, volgt de rechtbank eiseres niet in haar enkele stelling dat dit het gevolg is van de ondeskundigheid van de hertaxateur en de door DRZ gevolgde werkwijze zoals gesteld door eiseres. Op de door verweerder overlegde foto’s van de auto is ook geen schade (anders dan gebruikssporen) zichtbaar. Eiseres heeft de door haar gestelde schade dan ook niet aannemelijk gemaakt.
15. Eiseres heeft verder aangevoerd dat er binnen de branche beleid is ontwikkeld voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, welk beleid zijn grondslag vindt in diverse innameprotocollen die leasemaatschappijen en verhuurbedrijven hanteren. Met de enkele stelling dat de hertaxateur dit beleid ten onrechte niet heeft toegepast en dat verschillende taxateurs van DRZ hebben verklaard dit beleid wel toe te passen, welke stelling overigens gemotiveerd is weersproken door verweerder, heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat binnen DRZ van een dergelijk beleid sprake is. Afgezien daarvan heeft eiseres niet geconcretiseerd welke schade volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen is aangemerkt. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank in de verwijzing naar het beleid dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
16. De historische nieuwprijs is van belang voor de bepaling van de hoogte van de afschrijving, en dus voor de vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet Bpm. Vaststaat dat verweerder voor de auto een hogere historische nieuwprijs heeft gehanteerd dan eiseres (te weten € 97.642 in plaats van € 72.780). Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat bij deze hogere historische nieuwprijs dient te worden aangesloten. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze stelling niet te volgen. Uit de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 16 juni 202011, waarnaar verweerder verwijst, volgt uitsluitend dat het niet is toegestaan om na een Bpm-naheffing de historische nieuwprijs te wijzigen door het opvoeren van fictieve fabrieksopties. Dat hiervan in dit geval sprake is, is echter niet gesteld of gebleken.
Naheffingsaanslag en rentebeschikking
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 97.642, een handelsinkoopwaarde van € 30.238 (€ 31.829 minus € 1.591) en een bruto Bpm van € 50.891, bedraagt de verschuldigde Bpm € 15.760. Gelet op het door eiseres reeds op aangifte voldane bedrag van € 15.502, is eiseres per saldo nog een bedrag van € 258 aan Bpm verschuldigd. Nu de naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 12.508, heeft verweerder € 12.250 teveel aan Bpm nageheven. De rechtbank zal de naheffingsaanslag daarom verminderen tot € 258. De rentebeschikking dient te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
Vergoeding van immateriële schade
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van het bezwaar en beroep is twee jaar, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.12
19. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 19 februari 2020, de uitspraak op bezwaar is gedagtekend 18 augustus 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 11 augustus 2022, waardoor de bezwaar- en beroepsfase in totaal twee jaar en (afgerond) zes maanden hebben geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn met zes maanden is overschreden, zodat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 500. De termijnoverschrijding dient volledig te worden toegerekend aan de beroepsfase. De Minister dient daarom een bedrag van € 500 aan eiseres te vergoeden.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor van 1).