ECLI:NL:GHDHA:2023:2227

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
BK-22/00928
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en belastingrente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de naheffingsaanslag Bpm en de beschikking belastingrente zijn verminderd. De belanghebbende, een B.V., had een gebruikte Chrysler Pacifica gekocht in de Verenigde Staten en aangifte gedaan voor de Bpm. De Inspecteur legde een naheffingsaanslag op, die door de Rechtbank werd verminderd. De Rechtbank oordeelde dat de auto niet op een koerslijst voorkomt en dat de door de Inspecteur gehanteerde handelsinkoopwaarde niet aannemelijk was gemaakt. In hoger beroep stelde het Hof dat de auto rechtstreeks uit een derde land kwam, waardoor artikel 110 VWEU niet van toepassing was. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de auto vergelijkbaar was met de Lancia Voyager, en dat de door de Inspecteur vastgestelde handelsinkoopwaarde correct was. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, behalve de beslissing over de vergoeding van immateriële schade, en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De Minister van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de zijde van de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00928

Uitspraak van 26 oktober 2023

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 augustus 2022, nummer SGR 20/6133.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 12.508 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 528 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 354. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 258 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.056;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 september 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2017 voor $ 24.500 een gebruikte personenauto van het merk Chrysler, type Pacifica Touring L, MPV (de auto) gekocht van een in de Verenigde Staten gevestigde autohandelaar. Een afschrift van de inkoopfactuur behoort tot de stukken van het geding.
2.2.
In een tot de stukken van het geding behorend document “Raadplegen RDW Voertuigbeeld” van de keuring van het voertuig door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) op 29 januari 2018 staat met betrekking tot de auto onder meer het volgende vermeld:
Eerste toelatingsdatum
21 juni 2016
Kenteken
Buitenlands kenteken
[kenteken]
Land van herkomst
Bondsrepubliek Duitsland
Tellerstand
40237
2.3.
Belanghebbende heeft op 31 januari 2018 aangifte Bpm gedaan voor de auto. In het “Formulier t.b.v. BPM-aangifte” zijn het onder 2.2 vermelde buitenlandse kenteken en het land van herkomst vermeld. De aangifte resulteert in een te betalen bedrag van € 15.502 aan Bpm. Dit bedrag heeft belanghebbende voldaan.
2.4.
Belanghebbende heeft de in de onder 2.3 bedoelde aangifte vermelde handelsinkoopwaarde gebaseerd op een taxatierapport van “ [naam taxateur] van 30 januari 2018. Als “afgelezen tellerstand” is in het rapport vermeld 40.181. In het taxatierapport is de auto getaxeerd op een waarde van € 22.170 (het taxatierapport). Hierbij is rekening gehouden met een handelsinkoopwaarde vóór schade van € 31.829, gebaseerd op koerslijstinformatie van “AutotelexPro”, verminderd met diverse (in het taxatierapport benoemde) waardeverminderende factoren (5%: € 1.591) en met een schadecalculatie van € 8.068 (100%). Omdat de auto niet voorkomt op een in de handel gebruikelijke koerslijst, heeft [naam taxateur] de handelsinkoopwaarde berekend aan de hand van de koerslijstwaarde van een Lancia Voyager. De historische nieuwprijs van de auto is in het taxatierapport bepaald op € 72.780.
2.5.1.
De dienst Domeinen Roerende zaken van het ministerie van Financiën (DRZ) heeft een onderzoek waardebepaling ten aanzien van de auto uitgevoerd (onderzoek waardebepaling). De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een verslag (het verslag), dat tot de stukken van het geding behoort. Naar aanleiding van een fysieke schouw op 8 februari 2018 heeft de beoordelaar van DRZ geconstateerd dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto dient te worden vastgesteld op € 53.750. In het onderzoek waardebepaling is de onder 2.2 genoemde tellerstand vermeld. De beoordelaar heeft geen schade anders dan normale gebruikersschade, behorende bij leeftijd en kilometerstand, aan de auto geconstateerd.
2.5.2.
De beoordelaar heeft in het verslag onder meer de volgende opmerking weergegeven:
“De nieuwprijsberekening in de aangifte is op basis van een vergelijkbaar model [Lancia Voyager,
Hof] gedaan, deze is echter vergelijkbaar met een crysler town & country maar niet met een Pacifica zoals het aangegeven voertuig betreft.”
2.5.3.
De beoordelaar heeft, omdat de auto niet voorkomt op een in de handel gebruikte koerslijst, zich ter bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat gebaseerd op de vraagprijzen van drie te koop aangeboden auto’s van het merk Chrysler, type Pacifica (€ 69.895 met een tellerstand van 29.704, € 79.999 met een tellerstand van 9.800 en € 79.950 met een tellerstand van 11.849).
De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is in het verslag als volgt berekend:
Verwachte advertentie vraagprijs aangifte € 65.000
Marge tussen vraagprijs en verkoopprijs -5% € 3.750
Handelsmarge vergelijkbaar model, ander merk € 6.000
Extra marge expertise DRZ
€ 1.500
Handelsinkoopwaarde
€ 53.750
De beoordelaar is verder in het verslag uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 97.642.
2.6.
Een medewerker van Team BPM van DRZ heeft op 15 april 2020 een emailbericht van de Inspecteur, betreffende het al dan niet vergelijkbaar zijn van de auto met een Lancia Voyager, als volgt beantwoord:
“(…)
De Chrysler Town & Country is eigenlijk hetzelfde voertuig als de Lancia Voyager. Alleen de Lancia is bijvoorbeeld wel op de Europese markt geleverd en de Town & Country niet. De Chrysler Pacifica is daarintegen een andere auto dan de eerst genoemde versies.
Het verschil zit hem in vele aspecten;
Het uiterlijk is volledig anders en veel moderner
De specificatie qua luxe zijn anders
Aantal zitplaatsen
De grootte van de Pacifica wijkt af en is groter dan de ander 2
Dit is als het ware wel een opvolger maar dan in een heel ander jasje. Zie het als een VW Tiguan en Sharan waarbij de Sharan groter is en ook nog eens een nieuwer model is.
DRZ probeert altijd een zo goed mogelijke weergave te doen op basis van vergelijkbare modellen. Wij hebben de nieuwprijs dus berekend op basis van de werkelijke MSRP prijs uit de USA van het aangegeven voertuig en niet van het best vergelijkbare model in Nederland.
Ook de referentievoertuigen om de handelswaarde te bepalen zijn van een zo veel mogelijk overeenkomend voertuig.
(…)”
2.7.
Naar aanleiding van het onder 2.5.1 bedoelde onderzoek waardebepaling heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en rentebeschikking vastgesteld.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
11. Op grond van artikel 10, achtste lid, van de Wet Bpm wordt de afschrijving bedoeld in het tweede lid van dit artikel gesteld op de som van de catalogusprijs en de Bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling vastgestelde voorwaarden. In bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling Bpm (Bijlage 1) zijn die voorwaarden neergelegd. Voor zover hier van belang, is in Bijlage 1 het volgende bepaald:

“3. Waardebepaling voertuig

(…)
3.2.
De handelsinkoopwaarde van 3 tot 5 referentiemotorrijtuigen wordt vermeld. De handelsinkoopwaarde van het referentiemotorrijtuig is de door wederverkopers betaalde inkoopprijs voor een gebruikt motorrijtuig bij koop van een niet-wederverkoper (particulier of ondernemer).
3.3
Een referentiemotorrijtuig is een motorrijtuig waarvan het model, de leeftijd, de kilometerstand, normale gebruikschade en andere algemene kenmerken vergelijkbaar zijn met het getaxeerde motorrijtuig. Onder andere kenmerken worden ook begrepen de rijwaardige staat van het motorrijtuig en het feit of voor de omzetbelasting sprake is van een marge-auto of BTW-auto, de mate van courantheid, al dan niet een ex-schade motorrijtuig, kleur, garantierisico, import van buiten de EU.
3.4.
Op basis van de handelsinkoopwaarden van de referentiemotorrijtuigen wordt gemotiveerd aangegeven welke waarde als uitgangspunt dient voor het te taxeren motorrijtuig. Indien geen van de referentiemotorrijtuigen 100% overeenkomt met het te taxeren motorrijtuig wordt een gemiddelde waarde van de 3 tot 5 referentiemotorrijtuigen aangemerkt als handelsinkoopwaarde die gebruikt wordt bij het te taxeren motorrijtuig.
(…).”
12. Nu uit Bijlage 1 volgt dat de waarde die als uitgangspunt dient voor de te taxeren auto moet worden gemotiveerd op basis van door wederverkopers betaalde inkoopprijzen bij koop van een niet-wederverkoper, kan hiervoor niet worden aangesloten bij de vraagprijzen van door wederverkopers te koop aangeboden Chrysler Pacifia’s. Ook heeft verweerder onvoldoende geconcretiseerd of en hoe rekening is gehouden met het verschil in kilometerstand tussen de auto en de drie referentievoertuigen. Dit betekent dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door DRZ berekende handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat juist is. De beroepsgronden van eiseres over de door verweerder gehanteerde handelsinkoopwaarde behoeven daarom geen behandeling meer.
13. Vaststaat dat de auto niet voorkomt op een in de handel gebruikte koerslijst. De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 mei 20229overwogen dat bij toepassing van de taxatiemethode partijen het door ieder van hen verdedigde afschrijvingspercentage voor het desbetreffende motorvoertuig kunnen staven met de gegevens van een vergelijkbaar motorvoertuig dat wél voorkomt in een koerslijst. Het moet dan gaan om een motorvoertuig waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst in de buurt liggen bij die van het motorvoertuig waarvan de afschrijving moet worden bepaald. Eiseres heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de auto (een Chrysler Pacifica) en het door [naam taxateur] gehanteerde motorvoertuig (een Lancia Voyager) eenzelfde motor, hetzelfde aantal zitplaatsen en dezelfde nieuwprijs hebben. Ook heeft eiseres ter zitting onweersproken gesteld dat de twee auto’s zeer vergelijkbaar zijn qua vermogen, gewicht, wielbasis, CO²-uitstoot en motorinhoud. De door eiseres op een koerslijst gebaseerde handelswaarde van € 31.829 kan derhalve worden gevolgd, waarbij de rechtbank de vermindering van 5% (€ 1.591) in verband met diverse waardedrukkende factoren eveneens aannemelijk acht. Het feit dat de kilometerstand in het [naam taxateur] -taxatierapport (40.181) niet strookt met de eerder door de RDW vastgestelde kilometerstand (40.237), is voor de rechtbank onvoldoende aanleiding om het [naam taxateur] -taxatierapport geheel terzijde te schuiven.
Waardevermindering in verband met schade
14. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiseres.10 Eiseres dient dus, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, aannemelijk te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld (nihil). Eiseres heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag ligt aan de aangifte. De daarin genoemde schade is echter niet aangetroffen door DRZ, dan wel aangemerkt als gebruikssporen. Gezien hetgeen onder 10 is overwogen over de deskundigheid van de hertaxateur en de werkwijze van DRZ, volgt de rechtbank eiseres niet in haar enkele stelling dat dit het gevolg is van de ondeskundigheid van de hertaxateur en de door DRZ gevolgde werkwijze zoals gesteld door eiseres. Op de door verweerder overlegde foto’s van de auto is ook geen schade (anders dan gebruikssporen) zichtbaar. Eiseres heeft de door haar gestelde schade dan ook niet aannemelijk gemaakt.
15. Eiseres heeft verder aangevoerd dat er binnen de branche beleid is ontwikkeld voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade, welk beleid zijn grondslag vindt in diverse innameprotocollen die leasemaatschappijen en verhuurbedrijven hanteren. Met de enkele stelling dat de hertaxateur dit beleid ten onrechte niet heeft toegepast en dat verschillende taxateurs van DRZ hebben verklaard dit beleid wel toe te passen, welke stelling overigens gemotiveerd is weersproken door verweerder, heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat binnen DRZ van een dergelijk beleid sprake is. Afgezien daarvan heeft eiseres niet geconcretiseerd welke schade volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen is aangemerkt. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank in de verwijzing naar het beleid dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen.
Historische nieuwprijs
16. De historische nieuwprijs is van belang voor de bepaling van de hoogte van de afschrijving, en dus voor de vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet Bpm. Vaststaat dat verweerder voor de auto een hogere historische nieuwprijs heeft gehanteerd dan eiseres (te weten € 97.642 in plaats van € 72.780). Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat bij deze hogere historische nieuwprijs dient te worden aangesloten. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze stelling niet te volgen. Uit de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 16 juni 202011, waarnaar verweerder verwijst, volgt uitsluitend dat het niet is toegestaan om na een Bpm-naheffing de historische nieuwprijs te wijzigen door het opvoeren van fictieve fabrieksopties. Dat hiervan in dit geval sprake is, is echter niet gesteld of gebleken.
Naheffingsaanslag en rentebeschikking
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 97.642, een handelsinkoopwaarde van € 30.238 (€ 31.829 minus € 1.591) en een bruto Bpm van € 50.891, bedraagt de verschuldigde Bpm € 15.760. Gelet op het door eiseres reeds op aangifte voldane bedrag van € 15.502, is eiseres per saldo nog een bedrag van € 258 aan Bpm verschuldigd. Nu de naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 12.508, heeft verweerder € 12.250 teveel aan Bpm nageheven. De rechtbank zal de naheffingsaanslag daarom verminderen tot € 258. De rentebeschikking dient te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
Vergoeding van immateriële schade
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn die staat voor de behandeling van het bezwaar en beroep is twee jaar, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij geldt dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.12
19. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 19 februari 2020, de uitspraak op bezwaar is gedagtekend 18 augustus 2020 en de rechtbank doet uitspraak op 11 augustus 2022, waardoor de bezwaar- en beroepsfase in totaal twee jaar en (afgerond) zes maanden hebben geduurd. Dit betekent dat de redelijke termijn met zes maanden is overschreden, zodat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 500. De termijnoverschrijding dient volledig te worden toegerekend aan de beroepsfase. De Minister dient daarom een bedrag van € 500 aan eiseres te vergoeden.
Proceskosten
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor van 1).
9 Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640.
10 Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.
11 Gerechtshof Amsterdam 16 juni 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2364.
12 Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente terecht en op het juiste bedrag (nader) zijn vastgesteld.
4.2.
De Inspecteur concludeert:
  • primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en handhaving van de naheffingsaanslag, en
  • subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 5.641.
4.3.
Belanghebbende concludeert:
  • primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, en
  • subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank ten aanzien van de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente, vermindering van de naheffingsaanslag tot € 501 met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
De Inspecteur heeft in hoger beroep primair de stelling betrokken dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in dit geval toepassing mist, omdat uit de stukken van het geding niet kan worden afgeleid dat de auto van de Duitse markt afkomstig is zoals belanghebbende stelt en bij het doen van aangifte tot uitgangspunt heeft genomen, maar dat uit de stukken van het geding volgt dat de auto uit de Verenigde Staten afkomstig is. De Inspecteur heeft hiertoe aangevoerd dat uit de onder 2.1 bedoelde inkoopfactuur volgt dat de auto door belanghebbende in de Verenigde Staten is aangekocht. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de auto weliswaar beschikte over een Duitse ”Zulassung” en een Duits kenteken, maar dat er een bestaande praktijk is waarin, om budgettaire redenen, een Duitse keurmeester naar Nederland komt om een voertuig een Duitse “Zulassung” te verstrekken, waarna het voertuig, vaak zelfs nog op dezelfde datum, in Nederland in het kentekenregister wordt ingeschreven. Uit niets blijkt dat dit laatste hier niet het geval is geweest, aldus de Inspecteur. Belanghebbende heeft immers geen enkel stuk overgelegd waaruit het tegendeel blijkt of dat erop duidt dat de auto in Duitsland is ingeklaard en aldaar gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. Daarom moet het er volgens de Inspecteur voor worden gehouden dat de auto rechtstreeks afkomstig is uit een derde land, de Verenigde Staten.
5.2.
Artikel 110 VWEU luidt, voor zover hier van belang (cursivering Hof):
“De lidstaten heffen op
producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks op gelijksoortige nationale producten worden geheven.”
5.3.
Het Hof stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende ligt om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 110 VWEU. Het gaat daarbij in het bijzonder om feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de onderhavige auto een product van een andere lidstaat is.
5.4.
Belanghebbende heeft daartoe enkel aangevoerd dat in het onder 2.2 bedoelde document van de RDW is vermeld dat de auto afkomstig is uit Duitsland en dat belanghebbende bij de aanvraag tot afgifte van het Nederlandse kenteken een Duits kentekenbewijs heeft overgelegd. Verder blijkt uit de inkoopfactuur, aldus belanghebbende, niet dat de auto vanuit de Verenigde Staten naar Nederland zal worden getransporteerd.
5.5.
De inkoopfactuur ziet op de aankoop van de auto op 4 oktober 2017 door belanghebbende bij een in de Verenigde Staten gevestigde autohandelaar. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof geloofwaardig verklaard dat er een bestaande praktijk is waarbij, om budgettaire redenen (keuring voor een Duitse “Zulassung” is goedkoper dan keuring in Nederland), op Nederlands grondgebied een Duitse keurmeester de auto keurt ter verkrijging van een Duitse “Zulassung” om vervolgens de inschrijving in Nederland (vrijwel) direct in orde te maken. Belanghebbende heeft dit niet weersproken en evenmin in de loop van de procedure stukken ingebracht die zijn standpunt kunnen schragen dat de auto in Duitsland heeft rondgereden. Belanghebbende heeft daarmee niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Nu aan de hand van het enige ter zake dienende stuk, de onder 2.1 bedoelde inkoopfactuur, volgt dat belanghebbende de auto in de Verenigde Staten heeft aangekocht en uit niets blijkt dat de auto in Duitsland gebruik heeft gemaakt van de openbare weg, moet worden geconcludeerd dat de auto rechtstreeks afkomstig is uit een derde land. Dat brengt mee dat artikel 110 VWEU toepassing mist. Het is daarom niet van belang of op de auto een hogere Bpm rust dan op vergelijkbare in Nederland rondrijdende voertuigen.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
5.6.
Vast staat dat de auto in die zin bijzonder is dat geen in de handel algemeen toegepaste koerslijst met auto’s van hetzelfde merk en type beschikbaar is. De auto is immers geproduceerd voor de Amerikaanse markt en niet voor de Europese markt, waardoor deze beschikt over afwijkende (technische) specificaties. Indien een auto niet voorkomt op een koerslijst, kan onder omstandigheden worden aangesloten bij een ander voertuig dat qua eigenschappen dicht aanleunt tegen de auto waarvan de handelsinkoopwaarde moet worden bepaald. Belanghebbende heeft aangifte gedaan aan de hand van het onder 2.4 vermelde taxatierapport. Zij stelt dat voor het berekenen van de verschuldigde Bpm kan worden uitgegaan van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat die volgt uit het taxatierapport, en dat de auto vergelijkbaar is met de Lancia Voyager, waarvan wel een koerslijst beschikbaar is. De Inspecteur stelt daarentegen dat het taxatierapport niet voldoet, omdat de Lancia Voyager niet vergelijkbaar is met de auto en heeft dit met stukken onderbouwd. Het ligt op de weg van belanghebbende om, tegenover deze gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, meer informatie te verstrekken om haar standpunt te onderbouwen. Belanghebbende is hierin niet geslaagd, gelet op de inhoud van de verklaringen van de beoordelaar van DRZ (2.5.2) en de medewerker van Team BPM van DRZ (2.6) en mede gelet op hetgeen het Hof is gebleken uit diens eigen onderzoek op openbare websites, waarvan de resultaten ter zitting zijn voorgehouden. Uit deze informatie volgt dat de Lancia Voyager geen type auto is waarvan de eigenschappen dicht aanleunen tegen die van de Chrysler Pacifica. Laatstgenoemde auto is later geproduceerd en wijkt qua catalogusprijs, uitvoering en vermogen sterk af van de oudere Lancia Voyager. Hiermee ontvalt de bodem aan het taxatierapport van belanghebbende.
5.7.
De beoordelaar van DRZ heeft in het onder 2.5.1 vermelde verslag, waarvan de deugdelijkheid als zodanig in hoger beroep door belanghebbende niet langer wordt betwist, ter bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat de vraagprijzen van drie te koop aangeboden auto’s van het merk Chrysler, type Pacifica, tot uitgangspunt genomen. Het Hof acht deze voertuigen, gelet op de door de beoordelaar bij het verslag verstrekte informatie, goed vergelijkbaar met de auto en in combinatie met de berekening op basis van de werkelijke MSRP-prijs uit de Verenigde Staten van het aangegeven voertuig (de onderhavige auto derhalve; zie 2.6) geschikt om aan de hand daarvan de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto te bepalen. De Inspecteur heeft deze in het onderzoek waardebepaling op juiste wijze vastgesteld.
Schade en overige waardeverminderende factoren
5.8.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk maken. De belastingplichtige die stelt dat de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege een schadeverleden, heeft bij betwisting de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit de vraagprijzen van referentievoertuigen volgende handelsinkoopwaarde tot gevolg hebben gehad. Hieruit volgt dat de bewijslast bij belanghebbende ligt en dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk dient te maken dat die schade meer bedraagt dan het bedrag dat DRZ heeft vastgesteld (nihil). Het Hof sluit zich aan bij het door de Rechtbank in overwegingen 14 en 15 van haar uitspraak gegeven oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gestelde schade aanwezig was. De in het taxatierapport van belanghebbende in aanmerking genomen schade is niet aangetroffen door DRZ, dan wel aangemerkt als zijnde gebruikssporen. Het Hof verwerpt het beroep van belanghebbende op toepassing van het Innameprotocol van [naam] in dit verband. Belanghebbende heeft, tegenover de betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de Belastingdienst in het algemeen dan wel de Inspecteur in het bijzonder dit protocol op basis van beleid als leidraad hanteert voor het bepalen van normale slijtage en gebruikssporen en andere schade. Het Hof ziet evenmin aanleiding voor een vermindering van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat met een bedrag van € 1.591 (5%) in verband met diverse waardeverminderende factoren (zie 2.4), reeds omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dergelijke factoren hier aanwezig zijn.
5.9.
Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, leidt het Hof niet een ander oordeel.
5.10.
Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond. De naheffingsaanslag is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
5.11.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met de wet belastingrente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Nu de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, is ook de beschikking belastingrente terecht vastgesteld.
5.12.
Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank dan ook vernietigen, behoudens de beslissing omtrent de toekenning van een vergoeding van immateriële schade. De Rechtbank heeft in beroep een proceskostenvergoeding toegekend voor bezwaar en beroep. Nu het beroep uitsluitend gegrond is wegens de toekenning van een vergoeding van immateriële schade kan belanghebbende alleen aanspraak maken op een proceskostenvergoeding voor beroep en wel met toepassing van een factor 0,5. Het Hof zal de proceskostenvergoeding dan ook opnieuw vaststellen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Proceskosten

6. Op grond van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor beroep berekend op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 837, wegingsfactor 0,5). Aangezien de proceskostenvergoeding enkel wordt toegekend vanwege de vergoeding van immateriële schade, zal het Hof de Minister van Justitie en Veiligheid veroordelen tot betaling daarvan.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing over de vergoeding van immateriële schade;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 837.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, F.G.F. Peters en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 26 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.