ECLI:NL:GHAMS:2020:2364

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
19/00647
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag BPM wegens onjuiste CO2-uitstoot en handelsinkoopwaarde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X BV] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de inspecteur op 9 april 2018 aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 933 werd later verminderd tot € 730 na bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, maar handhaafde de naheffingsaanslag. Belanghebbende stelde dat de inspecteur bij de berekening van de handelsinkoopwaarde en de historische nieuwprijs van de auto onjuiste gegevens had gebruikt, met name door fictieve fabrieksopties op te voeren en niet de juiste CO2-uitstoot te hanteren. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de gebruikte koerslijst gebaseerd was op btw-auto’s in plaats van marge-auto’s. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de CO2-uitstoot van de auto 117 g/km was, wat leidde tot een hogere BPM. Het Hof concludeerde dat de handelsinkoopwaarde en de afschrijving niet op de door belanghebbende voorgestelde wijze konden worden aangepast, en dat de naheffingsaanslag naar het juiste bedrag was opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00647
16 juni 2020
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X BV], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof)
tegen de uitspraak van 19 maart 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/2568 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 9 april 2018 aan belanghebbende
een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd van € 933. Daarbij is € 10 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 8 mei 2018 gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 730. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak
van 19 maart 2019 als volgt op het beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- handhaaft de uitspraak van bezwaar voor zover die ziet op de naheffingsaanslag,
- vernietigt de uitspraak van bezwaar voor zover die ziet op de beslissing inzake de kostenvergoeding,
- veroordeelt verweerder in de (proces)kosten van eiseres tot een bedrag van € 1.278 en
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad € 338 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is
bij het Hof ingekomen op 23 april 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020. Namens
belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mr. H. de Ruijter en J. Corbee. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld.
“1. Eiseres is een autodealer. Eiseres heeft op 24 juli 2017 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een uit Duitsland ingevoerde personenauto merk Mercedes-Benz, type C-klasse 220 CDI (hierna: de auto). De auto heeft als datum eerste toelating 15 juni 2016.
2. In de aangifte is opgenomen dat voor de vermindering van de BPM wordt gekozen voor een waardebepaling op basis van de Koerslijst. Een van de andere opties is de waardebepaling op basis van een taxatierapport. Daarbij is vermeld:
“Alleen voor motorvoertuigen met meer dan normale gebruiksschade en voor motorrijtuigen die niet in koerslijsten voorkomen.”
3. Voorts is – voor zover thans van belang – opgenomen:
Historische nieuwprijs € 55.424
Inkoopwaarde € 30.719
Werkelijke afschrijving € 24.705
(…)
Werkelijk afschrijvingspercentage 44,57%
Bruto bpm € 6.514
Werkelijk afschrijvingspercentage 44,57%
Afschrijving
€ 2.904
Te betalen bpm € 3.610
Herrekende bruto bpm € 5.572.
De historische BPM van € 6.514 bestaat uit een brandstoftoeslag van € 3.630 en een CO2-toeslag van € 2.884, corresponderend met een uitstoot van 109 g/km.
4. De auto is op 25 september 2017 op naam gesteld.
5. Verweerder heeft eiseres bij brief van 7 november 2017 bericht dat hij het voornemen heeft ter zake van de auto’s een naheffingsaanslag BPM op te leggen. In deze brief is hieromtrent opgenomen:
“U bent bij het berekenen van de BPM uitgegaan van een CO2 uitstoot van 109 gr//km. Dit is lager dan de CO2 uitstoot van 117 gr/km die de RDW heeft bepaald. Hierdoor bent u meer BPM verschuldigd.”
6. In de uitspraak op bezwaar is onder meer het volgende opgenomen:
“De historische nieuwprijs is volgens uw berekening onjuist vastgesteld door de verhoging van de bruto BPM. Bij een bruto BPM op basis van 117 gr/km zou de consumentenprijs (historische nieuwprijs inclusief de fabrieksopties en belastingen) € 57.105 moeten bedragen. Op basis van deze consumentenprijs wordt een nieuwe berekening gemaakt waarbij de werkelijke afschrijving 46.21% bedraagt. De afschrijving bedroeg 44,57%. Het nieuwe herrekende bruto BPM bedraagt dan € 7.123.
(…)
U geeft aan dat belanghebbende recht heeft op een extra leeftijdskorting. (…) De extra leeftijdskorting bedraagt in dit geval 2,888% (was 35,22% en wordt 38,108%). Dit houdt in dat ik € 203 in mindering breng op het aspect van extra leeftijdskorting. Wanneer ik tevens uit ga van een hoger historische nieuwprijs zou de vermindering € 134 bedragen.”
7. In het verweerschrift heeft verweerder bericht dat bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag is verminderd met € 203 in verband met de leeftijdskorting en dat het geschil in beroep uitsluitend betrekking heeft op de vraag of verweerder uitspraak op bezwaar had mogen doen zonder de gemachtigde te horen.
8. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard geen terugwijzing van de zaak te willen. De rechtbank heeft hem in de gelegenheid gesteld zijn eerst ter zitting mondeling aangevoerde punten alsnog schriftelijk in te brengen teneinde verweerder de gelegenheid te geven hierop te reageren.
9. Bij brief van 30 november 2018 heeft de gemachtigde aangevoerd dat de koerslijst op basis van een marge-auto een waarde geeft van € 29.237, de historisch nieuwprijs van de auto uitkomt op € 57.105, de toepassing van de leeftijdskorting op basis van voormelde waarden mee brengt dat de BPM moet worden berekend op € 4.009 en dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd met € 399.
Als bijlage bij deze brief heeft de gemachtigde een verslag bijgevoegd van een taxatie van de auto op 29 november 2018, uitgevoerd door de gemachtigde, naar de datum 24 juli 2017.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog het volgende aan toe.
2.3.
Het door de rechtbank onder punt 9 genoemde “verslag (…) van een taxatie”, waarvan belanghebbende bij haar hogerberoepschrift nogmaals een exemplaar heeft overgelegd, betreft een print van een raadpleging van de koerslijst van AutotelexPro. Hierin is onder meer het volgende vermeld:
Mercedes-Benz C-klasse – 220 CDI(…)
Taxatie per 24-07-2017
Gemaakt op 29-11-2018
Voertuig Taxatie
Eerste toelating 15-06-2016 (…)
Nieuwprijsinformatie
(…) (…) (…) Basis nieuwprijs € 49034
(…) Totaal opties € 8071
BTW/Marge (…)
(…)
Standaarduitrusting
(…)
Fabrieksopties / accessoires
(…) co2-toeslag (€ 1.681)
(…)

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in geschil of de naheffingsaanslag, zoals verminderd in de uitspraak op bezwaar, naar het juiste bedrag is opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de vermindering van de naheffingsaanslag in de uitspraak op bezwaar (met een bedrag van € 203), in verband met extra leeftijdskorting voor de periode tussen de voldoening op aangifte en de tenaamstelling van het kenteken, terecht en tot het juiste bedrag heeft plaatsgevonden.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“13. Tussen partijen is niet in geschil dat de toeslag in verband met de CO2-uitstoot moet worden berekend conform de door de RDW vastgesteld normen, te weten naar een uitstoot van 117 g/km. Dat brengt mee dat de bij de aangifte in aanmerking genomen toeslag, berekend naar een uitstoot van 109 g/km, te laag was, zodat verweerder voor het verschil een naheffingsaanslag mocht opleggen.
14. Eiseres heeft aangevoerd dat de inkoopwaarde en daarmee de afschrijving dient te worden bepaald aan de hand van een andere koerslijst van AutotelexPro dan gevoegd bij de aangifte. De bij de aangifte gevoegde lijst zou zijn gebaseerd op zogenoemde BTW-auto’s en de andere op marge-auto’s. Bij de brief van 30 november 2018 is echter geen koerslijst gevoegd. Wel is een taxatierapport bijgevoegd. Dit stemt niet overeen met het door eiseres gestelde, ook indien rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat het een taxatierapport op grond van een koerslijst is. Verder is niet duidelijk dat, zoals verweerder ook heeft gesteld, de bij de aangifte gevoegde koerslijst is gebaseerd op informatie van BTW-auto’s. Dit volgt namelijk niet uit de inhoud van de bij de aangifte gevoegde informatie. Ook is de aangifte ingediend ruim na het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:45. Van eiseres, waarvan bekend is dat zij veelvuldig aangifte voor de BPM doet van ingevoerde tweedehands auto’s, mag worden verwacht op de hoogte te zijn van het arrest en het feit dat als gevolg daarvan koerslijsten voor marge-auto’s konden worden gebruikt. Ook om die reden is niet aannemelijk dat de gebruikte koerslijst is gebaseerd op informatie van BTW-auto’s.
15. Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij in beroep wenst te kiezen voor een andere methode voor bepaling van de afschrijving, geldt het volgende. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:421, is het toegestaan een andere methode te kiezen, mits “voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest”. Zonder nadere toelichting is niet duidelijk dat aan deze voorwaarde is voldaan. Daarbij is van belang dat, zo blijkt uit het dossier, sprake is van een auto die niet voorkomt in Nederlandse prijs- en koerslijsten, vanwege de exacte specificaties (in het bijzonder de CO2-emissie). Daarom heeft eiseres bij de aangifte aansluiting gezocht bij een vergelijkbare auto die wel in de lijsten voorkomt. in welke mate dit ook is gedaan bij het taxeren is niet duidelijk, terwijl in de rede ligt dat alsdan een controle van de auto nodig is.
16. Eiseres heeft verder gesteld dat de historische nieuwprijs hoger is dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan gesteld dat de berekende nieuwprijs de som is van de netto-catalogusprijs van de vergelijkbare auto en de bruto-BPM en omzetbelasting behorend bij de onderhavige auto. Weliswaar is het aansluiten bij de koerslijstwaarde voor een vergelijkbare auto aanvaard, maar dan kan voor de bepaling van de afschrijving geen aanpassing in de nieuwprijs worden doorgevoerd, aldus verweerder. De rechtbank volgt verweerder in dit betoog. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat partijen terecht hebben gekozen voor het aansluiten bij de afschrijving van de aangevoerde, vergelijkbare auto. Er is geen reden hiervan af te wijken. Het is dan niet mogelijk om de afschrijving hoger te bepalen uitsluitend door een verhoging van de nieuwprijs.
17. Het standpunt van eiseres dat de leeftijdskorting hoger is dan berekend volgt uit haar standpunten ten aanzien van de afschrijving. Verder heeft verweerder in de brief van 13 december 2018 de toegepaste leeftijdskorting afdoende onderbouwd.
18. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag opgelegd
.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De bestreden naheffingsaanslag vindt uitsluitend zijn grond in de omstandigheid dat achteraf is komen vast te staan dat de CO2-uitstoot van de door belanghebbende in Duitsland aangeschafte auto (hierna: de importauto) 117 gr/km bedraagt in plaats van de 109 gr/km waarvan belanghebbende is uitgegaan bij de berekening van het belastingbedrag dat door haar op aangifte is voldaan. Voor alle overige grondslagen van de bpm-berekening is de inspecteur uitgegaan van de vermeldingen in de aangifte. De CO2-uitstoot van 117 gr/km is tussen partijen niet in geschil.
5.2.
Belanghebbende heeft bij haar aangifte een koerslijst-uitdraai uit AutotelexPro overgelegd van 24 juli 2017, betreffende een Mercedes-Benz C-klasse 220 CDI. Uit deze uitdraai volgt dat deze referentieauto een historische nieuwprijs heeft van € 55.424 en dat de handelsinkoopwaarde € 30.719 bedraagt. Bij het vaststellen van de afschrijving als bedoeld in artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet bpm is belanghebbende uitgegaan van deze bedragen, zodat de afschrijving 44,57% bedraagt (zie uitspraak rechtbank, punt 3).
5.3.
Belanghebbende heeft in hoger beroep haar door de rechtbank verworpen stelling herhaald dat de voormelde afschrijving dient te worden aangepast (1) omdat als gevolg van de naheffingsaanslag de handelsinkoopwaarde dient te worden verhoogd en (2) omdat de gebruikte handelsinkoopwaarde van € 30.719 was gebaseerd op transacties inzake btw-auto’s en zij alsnog wenst uit te gaan van een handelsinkoopwaarde gebaseerd op marge-auto’s. In dat kader heeft zij aangevoerd dat AutotelexPro pas met ingang van 1 januari 2018 in haar koerslijst de mogelijkheid biedt om de handelsinkoopwaarde te bepalen aan de hand van transactiegegevens inzake margeauto’s. Als er thans voor dezelfde referentieauto een uitdraai zou worden gemaakt uit AutotelexPro, dan zou de inspecteur dat zelf hebben kunnen vaststellen. De inspecteur heeft deze stelling bij gebrek aan wetenschap betwist.
Historische nieuwprijs
5.4.
Het Hof stelt voorop dat het in beginsel mogelijk is om in de bezwaar- en beroepsfase een beroep te doen op een andere koerslijst of een beter vergelijkbaar voertuig dat is opgenomen in dezelfde koerslijst (vgl. Hoge Raad 18 maart 2016, 14/04111, ECLI:NL:HR:2016:422). Omdat een Mercedes-Benz C-klasse 220 CDI met een CO2-uitstoot van 117 gr/km (kennelijk) niet voorkomt in de bij de aangifte gebruikte koerslijst (AutotelexPro), heeft belanghebbende op 29 november 2018 dezelfde koerslijst nogmaals geraadpleegd, waarbij zij in de rubriek Fabrieksopties/Accessoires een fictieve fabrieksoptie “CO2-toeslag” heeft opgevoerd met een waarde van € 1.681. Door toevoeging van deze fictieve fabrieksoptie bedraagt de historische nieuwprijs van de referentieauto geen € 55.424 meer, maar € 57.105 (zie 2.3). Uitgaande van deze historische nieuwprijs bedraagt de handelsinkoopwaarde in gebruikte staat (voor een marge-auto) op 24 juli 2017 (= datum aangifte) volgens de AutotelexPro-koerslijst: € 29.237. De afschrijving bedraagt dan 48,80%. Partijen houdt verdeeld of deze wijze van vaststellen van het afschrijvingspercentage juist is.
5.5.
Het Hof is met de inspecteur van oordeel dat de voormelde handelwijze niet als juist kan worden aanvaard. In zijn arrest van 21 februari 2020, 18/01641, ECLI:NL:HR:2020:323, heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
“3.1.3. De uit het discriminatieverbod voortvloeiende eis om de reële waardedaling of de werkelijke waarde van een motorvoertuig zo goed mogelijk te benaderen, brengt mee dat de belastingplichtige die - overeenkomstig de in artikel 8, lid 4, van de Uitvoeringsregeling geboden mogelijkheden - ervoor kiest de afschrijving van het te registreren motorvoertuig te berekenen aan de hand van een door hem gekozen, in de handel algemeen toegepaste koerslijst, binnen die koerslijst de handelsinkoopwaarde moet nemen van het motorvoertuig waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst aanleunen bij die van het uit een andere lidstaat afkomstige motorvoertuig waarvan de afschrijving moet worden bepaald (Vgl. HvJ 19 december 2013, X,
C-437/12, ECLI:EU:C:2013:857, punt 23).”
Hieruit volgt dat het belanghebbende vrij staat om binnen de door haar gebruikte koerslijst een referentieauto te kiezen waarvan de eigenschappen en de kenmerken dichter aanleunen bij die van de importauto, maar niet dat het haar zou zijn toegestaan om de historische nieuwprijs en de daaraan gerelateerde handelsinkoopwaarde van het door haar gekozen referentievoertuig te wijzigen door het opvoeren van fictieve fabrieksopties. De koerslijst-uitdraai van 29 november 2018 kan daarom niet dienen als basis voor de vaststelling van de historische nieuwprijs van de referentieauto en kan daarom evenmin dienen als grondslag voor de berekening van de afschrijving.
5.6.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat het ‘staande praktijk’ is dat in gevallen als de onderwerpelijke de historische nieuwprijs van de referentieauto wordt verhoogd. Zij heeft deze stelling naar ’s Hofs oordeel evenwel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt. De door haar gestelde omstandigheid dat de ‘PGA-waarde’ - naar het Hof begrijpt de waarde van de auto die door de inspecteur aan de RDW wordt doorgegeven ter vermelding in het kentekenregister - wordt verhoogd indien er een naheffing van bpm heeft plaatsgevonden, vormt geen bewijs voor de door belanghebbende gestelde ‘staande praktijk’. De vermelding in het kentekenregister betreft immers de importauto en niet de referentieauto.
Handelsinkoopwaarde
5.7.
Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende de last rust om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting door de inspecteur aannemelijk te maken, op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat bij de berekeningen ter bepaling van de handelsinkoopwaarde van € 30.719 door AutotelexPro is uitgegaan van transactiegegevens inzake btw-auto’s in plaats van een margeauto’s. Aan die bewijslast heeft belanghebbende niet voldaan. Zij heeft geen nieuwe uitdraai, noch enig ander bewijsstuk overgelegd waaruit die conclusie kan worden getrokken, nog daargelaten dat, zoals overwogen onder 5.4 en 5.5, belanghebbende bij raadpleging van AutotelexPro op 29 november 2018 de historische nieuwprijs kunstmatig heeft verhoogd, zodat de aan deze onjuiste nieuwprijs gerelateerde handelsinkoopwaarde van € 29.237 reeds om die reden niet kan worden aanvaard. Het hoger beroep faalt ook in zoverre.
5.8.
In haar pleitnota heeft belanghebbende gesteld dat de inspecteur het beleid voert dat ‘de handelsinkoopwaarde volgens de koerslijst van AutotelexPro’ mag worden verminderd met 5%, indien bij de aangifte is uitgegaan van de handelsinkoopwaarde van een btw-auto in plaats van een marge-auto. De inspecteur heeft deze stelling in zijn pleitnota gemotiveerd betwist en verklaard dat hij deze werkwijze enkel heeft toegepast in een aantal specifieke gevallen, voor aangiftes welke zijn gedaan vóór publicatie van het arrest Hoge Raad 27 januari 2017, nr. 15/02273, ECLI:NL:HR:2017:45, omdat ná die datum voor aangevers bekend is dat dient te worden uitgegaan van de handelsinkoopwaarde van een marge-auto. Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende haar stelling dat de inspecteur ook na 27 januari 2017 de 5%-methode heeft toegepast tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt, nog daargelaten dat, zoals overwogen onder 5.7, belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de oorspronkelijk door haar opgegeven handelsinkoopwaarde was gebaseerd op btw-auto’s.
Ook anderszins heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld, en tegenover de betwisting door de inspecteur aannemelijk gemaakt, welke tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel en/of het vertrouwensbeginsel.
Slotsom
5.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 16 juni 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.