ECLI:NL:GHDHA:2023:1783

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
200.307.398/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen eigendomsverkrijging door verjaring van grondstroken langs tuin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de eigendom van grondstroken die aan de tuin van de appellante grenzen. De appellante, die sinds 1966 eigenaar is van haar woning, stelde dat zij door verjaring eigenaar was geworden van de stroken grond die eigendom zijn van de Gemeente Noordwijk. Het hof oordeelde, net als de rechtbank, dat de appellante niet aan de vereisten voor eigendomsverkrijging door verjaring had voldaan. De procedure in hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de vordering van de gemeente om de grond te ontruimen was toegewezen. Het hof concludeerde dat de appellante niet voldoende feitelijke macht over de grond had uitgeoefend om te kunnen spreken van inbezitneming. De hekken die zij had geplaatst waren te laag en er was een open inrit, waardoor de gemeente niet kon afleiden dat de appellante pretendeerde eigenaar te zijn. Het hof bekrachtigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de appellante in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.307.398/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/608496 HA ZA 21-232
Arrest van 25 juli 2023
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. D.G. Lasschuit, kantoorhoudend in Leiden,
tegen
Gemeente Noordwijk,
zetel houdend in Noordwijk,
verweerster,
advocaat: mr. W. Lever, kantoorhoudend in Leiden.
Het hof noemt partijen hierna [appellante] en de gemeente.

1.De zaak in het kort

1.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellante] door verjaring eigenares is geworden van stroken grond van de gemeente die aan twee kanten langs haar tuin lopen. Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat dat niet het geval is.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding met grieven van 14 februari 2022 waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van de tussen partijen gewezen mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 december 2021, vastgelegd in het proces-verbaal van dezelfde datum;
  • het arrest van dit hof van 19 april 2022 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
  • de akte overlegging producties van [appellante] van 6 april 2022, met producties 1 en 2;
  • de akte overlegging producties van [appellante] van 22 april 2022, met productie 3;
  • de akte overlegging producties van de gemeente van 13 juni 2022, met producties 1 tot en met 3;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 juni 2022;
  • de memorie van antwoord van de gemeente.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellante] woont sinds haar geboorte aan de [adres 1] , op de hoek van de [B-straat] en de [A-straat] . Zij is sinds 1966 eigenares van de bij dat adres horende percelen ( [… 1] . De gemeente staat in het Kadaster vermeld als eigenares van de naburige percelen [… 2] , waarover de [B-straat] loopt, en [… 3] , waarover de [A-straat] loopt. De kadastrale kaart is ter plekke als volgt:
Tot 2009 was op het terrein van [appellante] een camping gevestigd. Het woonhuis van [appellante] en de camping hadden een gezamenlijke, open oprit aan de [A-straat] :
3.2
Tussen [appellante] en de gemeente is een geschil ontstaan over de eigendom van delen van de percelen [… 2] en [… 3] ter grootte van 137 m2. Het gaat om de volgende stroken:
3.4
In 1968 heeft [appellante] aan de buitenkant van die stroken een laag houten hek met diagonale kruisverbindingen geplaatst:
3.5
Omstreeks 1991/1992 heeft [appellante] dat hek vervangen door een hek van 54 cm hoog met horizontale dwarsplanken:
3.6
Tot 2009 zat in dit nieuwe hek een opening bij de hoek [A-straat] / [B-straat] . Bij die opening stonden afvalcontainers waar de campinggasten hun afval in konden gooien en die door die opening konden worden geleegd:
3.7
In 2009 is de camping gesloten. [appellante] heeft toen de opening dichtgemaakt en op die plek een poortje met een valslot geplaatst:

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
De gemeente heeft [appellante] gedagvaard en, samengevat, gevorderd dat [appellante] , op straffe van een dwangsom, de hiervoor bij 3.3. aangeduide stroken grond ontruimt en ophoudt te gebruiken.
4.2
Tegen [appellante] is verstek verleend, waarna de rechtbank bij verstekvonnis van 27 januari 2021 de vordering van de gemeente na matiging van de dwangsom heeft toegewezen en [appellante] heeft veroordeeld in de proceskosten.
4.3
Nadat [appellante] in verzet was gekomen heeft de rechtbank bij mondelinge uitspraak van 2 december 2021 dit verstekvonnis vernietigd en de vordering van de gemeente opnieuw toegewezen, zij het met verdere matiging van de dwangsom, en [appellante] opnieuw veroordeeld in de proceskosten.
4.4
Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, geoordeeld dat [appellante] met de verschillende na 1968 geplaatste hekken niet had voldaan aan de voor verjaring vereiste inbezitneming van de stroken grond.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellante] is van deze mondelinge uitspraak in hoger beroep gekomen en vordert dat het hof de vorderingen van de gemeente alsnog afwijst.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Met het oog op de zogeheten extinctieve verjaring van de artikelen 3:105 en 3:306 BW gaat het in hoger beroep net als bij de rechtbank om de vraag of [appellante] de stroken grond (langer dan twintig jaar) in bezit heeft gehad. [appellante] heeft het geschil in volle omvang aan het hof willen voorleggen en het hof behandelt haar grieven, die alle op de voorgaande vraag betrekking hebben, gezamenlijk.
6.2
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 BW), dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over dat goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Of daarvan sprake is moet worden beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de artikelen 3:109 e.v. BW en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Dit is een objectieve maatstaf en alle relevante omstandigheden van het geval moeten daarbij in aanmerking worden genomen. [1] Het bezit moet openbaar en ondubbelzinnig zijn, hetgeen bij een beroep op verjaring inhoudt dat de bezitter zich op zo’n manier moet gedragen dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. [2] Bezit wordt onder andere verkregen door inbezitneming, dat wil zeggen door feitelijke machtsverschaffing (artikelen 3:112 en 3:113 lid 1 BW). Wanneer het goed in bezit is van een ander, zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen daarvoor onvoldoende (artikel 3:113 lid 1 BW): er moet sprake zijn van een zodanige machtsuitoefening dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet wordt gedaan. [3] De drempel voor het aannemen van inbezitneming van een onroerend goed is hoog. [4]
6.3
Naar het oordeel van het hof is hier niet aan deze vereisten voldaan. [appellante] verwijst in hoger beroep, wat de inbezitneming betreft, naar de hekken die zij heeft geplaatst: eerst, tussen 1968 en 1991/1991, het hek met diagonale kruisverbindingen en daarna het huidige hek met dwarsplanken. Tussen partijen staat vast dat dat latere hek 54 cm hoog is en dat het vorige hek een vergelijkbare hoogte had, en dat men daar in beide gevallen gemakkelijk overheen kon/kan stappen. Tussen partijen staat ook vast dat in dat hek al die tijd een open inrit heeft gezeten vanuit de [A-straat] . Die inrit werd tot 2009 niet alleen gebruikt als toegang tot het woonhuis van [appellante] , maar ook door gebruikers en bezoekers van het campingterrein. Tussen partijen staat eveneens vast dat er bij de hoek [A-straat] / [B-straat] tot 2009 een brede opening in het hek zat waar afvalcontainers vanuit de straat konden worden geleegd en dat daar sinds dat jaar een laag poortje met een valslot staat, van ongeveer dezelfde hoogte als het hek. Tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen heeft [appellante] verduidelijkt dat dat valslot niet met een (hang)slot is beveiligd, aangezien dat geen zin zou hebben omdat iedereen zo over het poortje heen kan stappen. [appellante] heeft geen andere daden van machtsuitoefening aangevoerd dan de opeenvolgende hekken en uit de door partijen overgelegde foto’s en luchtopnames van de stroken blijkt dat het terrein aan de woonhuiskant van de hekken een open karakter heeft, met alleen gras en een enkele plant of struik. Aan [appellante] kan weliswaar worden toegegeven dat zij de stroken met de opeenvolgende hekken optisch bij haar tuin heeft getrokken, maar met de hiervoor beschreven lage omheining, open inrit en opening/poortje en bij afwezigheid van andere werken op die stroken, kan niet worden gezegd dat zij daarmee het bezit van de gemeente teniet heeft gedaan.
6.4
[appellante] stelt dat de percelen in een afgelegen duingebied liggen met een landelijke en vrijstaande uitstraling die zich niet met hoge hekken verdraagt en dat het op grond van het geldende bestemmingsplan niet is toegelaten om een erfafscheiding te hebben van meer dan 1 m. Dit kan niet tot een andere uitkomst leiden, omdat de gemeente terecht aanvoert dat [appellante] die hoogte die haar blijkbaar vrijstond slechts voor iets meer dan de helft heeft benut, en omdat daarnaast hoe dan ook sprake was van een open inrit en van een hoek die eerst open was en daarnaast alleen was afgesloten door een laag poortje met alleen een niet afgesloten valslot.
6.5
Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellante] dat langs haar tuin geen stoep loopt, maar slechts een fietspad en een weg voor autoverkeer, waardoor zij er niet voor hoefde te vrezen dat onbevoegden vanaf de openbare weg over het hek zouden stappen en haar perceel zouden betreden. Het gaat hier namelijk niet om de vrees dat mensen over het hek zouden stappen, maar om de vraag of de gemeente uit dat hek niet anders kon afleiden dan dat [appellante] pretendeerde eigenares te zijn van de stroken.
6.6
[appellante] voert ook aan dat de gemeente en Liander op grond van diverse zakelijke rechten haar terrein mogen betreden, waardoor zij hen ook indien zij een hoog hek had geplaatst toegang had moeten verlenen. Ook dit doet niet ter zake, omdat het hier niet gaat om de vraag of [appellante] toegang moet geven tot haar terrein, maar, wederom, om de vraag of de gemeente uit het lage hek niet anders kon afleiden dan dat [appellante] pretendeerde eigenares te zijn van de stroken.
6.7
Ten slotte wijst [appellante] op het feit dat de stroken de enige delen zijn van de percelen [… 2] en [… 3] , die in het geldende bestemmingsplan de bestemming “Natuur – Duinen-1” hebben gekregen, de afwijkende bestemming “Wonen” hebben. Dit kan evenmin tot een andere uitkomst leiden, omdat de gemeente terecht aanvoert dat de wijze van gebruik, zoals bepaald door de bestemming, geen verband houdt met de vraag wie eigenaar is.
6.8
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling na aanbrengen heeft [appellante] nog de juistheid van de kadastrale kaart in twijfel getrokken: volgens haar is de erfgrens tussen de percelen [… 4] ( [appellante] ) en [… 2] (Gemeente, [B-straat] ) op die kaart verkeerd ingetekend ten opzichte van een ruilverkaveling in 1963, omdat uit een reconstructie op een satellietfoto en op planviewer.nl blijkt dat het verlengde van die grens, tussen perceel [… 2] en het westelijk naast perceel [… 4] gelegen naburige perceel [… 5] ( [adres 2]), op dat naburige perceel dwars door een woonhuis loopt. Het hof gaat aan dit punt voorbij omdat [appellante] het in strijd met de tweeconclusieregel pas later dan met haar grieven heeft opgebracht. Daarnaast heeft de gemeente dat punt gemotiveerd weersproken, onder verwijzing naar de inhoud van de notariële akte uit 1963 waarmee die ruilverkaveling ten uitvoer is gebracht.
6.9
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van [appellante] niet slaagt. Het hof zal de bestreden mondelinge uitspraak daarom bekrachtigen en [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof zal het salaris van de advocaat aan de zijde van de gemeente daarbij vaststellen op € 2.366,-, gebaseerd op twee punten (mondelinge behandeling na aanbrengen en memorie van antwoord) in tariefcategorie II (onbepaalde waarde). Het hof zal die proceskosten vermeerderen met rente en nakosten en zal die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals de gemeente heeft gevorderd.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt de tussen partijen gewezen mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 maart 2021;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de gemeente tot vandaag vastgesteld op € 783,- aan griffierecht en € 2366,- aan salaris voor de advocaat en na vandaag begroot op € 173,- aan nakosten, te vermeerderen met € 90,- indien [appellante] veertien dagen na aanschrijving niet in der minne aan deze veroordeling heeft voldaan en de gemeente dit arrest heeft moeten betekenen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na vandaag, respectievelijk, wat de € 90,- betreft, na de dag van betekening;
  • verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.H. Speyart van Woerden, H.J.M. Burg en B.R. ter Haar en op 25 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309 (
2.HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0826.
3.HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743.
4.Conclusie AG Rank-Berenschot van 30 september 2022, ECLI:NL:PHR:2022:876, voor HR 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:784, punt [… 2] .25 en aldaar aangehaalde rechtspraak en literatuur.