In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 en een verliesvaststellingsbeschikking. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbare winst van -/- € 303.807 en een verlies vastgesteld op € 303.807. [X] B.V. maakte bezwaar tegen deze aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking, maar de Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De Rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing, waarop [X] B.V. in hoger beroep ging.
De kern van het geschil betreft de vraag of [X] B.V. procesbelang heeft bij het aanvechten van de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking. Het Hof oordeelt dat er wel degelijk procesbelang is, omdat het voorkomen van verliesverdamping van eerdere jaren van belang is voor de belastingplichtige. Het Hof overweegt dat de herwaardering van onroerende zaken op de waarde in het economische verkeer niet kan worden toegestaan, omdat dit in strijd is met goed koopmansgebruik. De stelling van [X] B.V. dat de onroerende zaken als voorraad moeten worden gewaardeerd, wordt eveneens verworpen, omdat de onroerende zaken niet zijn aangewend voor een nieuwe ondernemingsactiviteit. Het Hof concludeert dat de eerdere uitspraak van de Rechtbank terecht was en bevestigt deze, waardoor het hoger beroep ongegrond wordt verklaard.