ECLI:NL:GHSHE:2021:666

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
20/00233
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake vennootschapsbelasting en verliesvaststelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 februari 2020. De belanghebbende, een vennootschap die samen met een dochtervennootschap een fiscale eenheid vormt voor de vennootschapsbelasting, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016 en een verliesvaststellingsbeschikking. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil en een verlies vastgesteld van € 82.259. De belanghebbende stelde dat zij in het kader van verliesverdamping bepaalde bedrijfsmiddelen, waaronder onroerende zaken, anders wilde waarderen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 12 februari 2021 heeft de belanghebbende schriftelijk laten weten niet te verschijnen, terwijl de inspecteur wel aanwezig was. Het hof heeft de argumenten van de belanghebbende herhaald, maar oordeelde dat de rechtbank op goede gronden de juiste beslissing had genomen. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De beslissing van het hof houdt in dat er geen aanleiding is om het griffierecht te vergoeden en dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00233
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 februari 2020, nummer BRE 19/51 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking een verlies vastgesteld (hierna: verliesvaststellingsbeschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de inspecteur.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende heeft schriftelijk bericht niet te verschijnen.
1.9.
Van het onderzoek op de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende vormt met een dochtervennootschap een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Belanghebbende heeft gedurende enkele jaren verliezen geleden, waardoor er per ultimo boekjaar 2015 een verliespositie bestaat, welke vanaf het boekjaar 2018 (deels) zal verdampen. De verliespositie per ultimo boekjaar 2015 kan als volgt worden weergegeven.
2008
€ 188.400
2010
€ 215.089
2013
€ 15.538
2014
€ 30.950
Totaal
€ 449.977
2.2.
In de aangifte vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2016 van de fiscale eenheid is geen herwaardering van onroerende zaken in aanmerking genomen.
2.3.
De aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2016 is opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil. Tegelijkertijd is bij verliesvaststellingsbeschikking een verlies vastgesteld van € 82.259. De aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking zijn opgelegd overeenkomstig de aangifte.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, en naar het hof begrijpt, tegen de verliesvaststellingsbeschikking. In de bezwaarprocedure heeft belanghebbende aangegeven dat zij in het kader van verliesverdamping (bepaalde) bedrijfsmiddelen, waaronder onroerende zaken, wil waarderen volgens een ander waarderingsstelsel. Belanghebbende wenst de waardering van een aantal onroerende zaken te wijzigen naar de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming en naar de waarde volgens de Wet waardering onroerende zaken.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2018 heeft de inspecteur belanghebbende ontvankelijk verklaard in het bezwaar en het bezwaar ongegrond verklaard.
2.6.
De door belanghebbende berekende herwaardering van onroerende zaken bedraagt € 465.470.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgenden vragen:
Staat aan de inhoudelijke behandeling van het door belanghebbende aangewende rechtsmiddel van bezwaar en beroep in de weg dat deze aanwending niet tot een verhoging, maar een verlaging van de verliesvaststellingsbeschikking leidt?
3.2.
Belanghebbende is van mening dat zij het rechtsmiddel van bezwaar en beroep ook kan aanwenden voor een verlaging van de verliesvaststellingsbeschikking om verliesverdamping te voorkomen en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verlaging van de verliesvaststellingsbeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
In hoger beroep herhaalt belanghebbende haar in eerste aanleg aangevoerde argumenten om de verliesvaststellingsbeschikking te verlagen en zij heeft daar niets nieuws aan toegevoegd.
4.2.
De rechtbank heeft op goede gronden de juiste beslissing genomen.
Tussenconclusie
4.3.
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.4.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5.
Het hof acht geen redenen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, T.A. Gladpootjes en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is enkel ondertekend door de griffier aangezien de voorzitter verhinderd is.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.