ECLI:NL:GHDHA:2023:1237
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de box 3-heffing in het jaar 2016 en de vraag naar individuele en buitensporige lasten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de box 3-heffing voor het jaar 2016. De belanghebbende, een vrouw die werkzaam is in de thuiszorg, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die haar was opgelegd. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.788 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.740. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag gehandhaafd, wat leidde tot een beroep bij de Rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep stelde de belanghebbende dat de box 3-heffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat zij in 2016 geen rente op haar spaarrekening had ontvangen en derhalve geen belasting in box 3 verschuldigd zou zijn. Het Hof oordeelde echter dat de rechter niet op stelselniveau kan ingrijpen in de belastingheffing over het box 3-inkomen voor de jaren vóór 2017, tenzij de belastingplichtige geconfronteerd wordt met een individuele buitensporige last. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij in 2016 een individuele en buitensporige last ondervond door de box 3-heffing.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, en er was geen aanleiding voor teruggave van het griffierecht. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.