Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 31 augustus 2021, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, van 22 juli 2021;
- de memorie van grieven van [appellant] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord (met exceptie ex artikel 128 lid 3 Rv) van de Curator, met bijlagen;
- de akte uitlating producties van [appellant] ;
- de antwoordakte van de Curator.
3.Feitelijke achtergrond
- maandelijks een rente voldoet die gelijk is aan de rente die [gefailleerde] verschuldigd is aan de hypotheekhouder (destijds: RVS Levensverzekering N.V., later: Nationale Nederlanden);
- het na een betaling van
- alle betalingen van rente en aflossing doet op de bankrekening van RVS Hypotheken; telkens op de laatste dag van de maand;
- de (kenbare) lasten aanvaardt, waaronder de verplichtingen tot het betalen van de jaarlijkse erfpachtcanon, de maandelijkse bijdrage aan de Vereniging van Eigenaars Flatgebouw [naam vve] (hierna: de VvE) en de overige eigenaarslasten.
4.Procedure bij de rechtbank
5.Vorderingen in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Periode 2001 - 2015
Periode december 2015 – voorjaar 2019
- Een briefje uit 2018 (of eerder) waarin staat vanaf wanneer [appellant] de VvE-bijdragen weer zelf moest gaan afdragen of dat hij dit ten onrechte nog niet doet, bevindt zich niet in het dossier.
- Op 11 augustus 2018 schreef [gefailleerde] aan [appellant] dat hij de huurkoopovereenkomst opzegt en dat [appellant] geen toestemming voor nieuwe verhuur krijgt. Dit is geen behoorlijke ingebrekestelling. Dat schrijven is geen aanmaning waarbij [appellant] een termijn voor de nakoming is gesteld. Bovendien staan daarin andere (hogere) geldbedragen dan wat [appellant] toen daadwerkelijk verschuldigd was.
oktober2018, zijnde (toen) vijf maanden à € 172,82 (samen € 864,10) en de hypotheekmaandtermijnen van € 246,66 (samen € 739,88) van december 2018, januari 2019 en februari 2019. Dat achterlopen met betalen rechtvaardigt de ontbinding van de huurkoopovereenkomst niet. Niet alleen gaat het om geringe achterstanden in verhouding tot de totale verplichtingen voor [appellant] uit de huurkoopovereenkomst, maar ook vond deze tekortkoming toen onder bijzondere omstandigheden plaats en was zij (grotendeels – behoudens hetgeen hierna onder 6.40 wordt overwogen) tijdelijk van aard. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Periode voorjaar 2019 – faillissement [gefailleerde] op 23 juni 2020
het tweede onderdeel” richt [appellant] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij voor VvE-bijdragen over de periode augustus tot en met december 2018 een betalingsachterstand van € 766,23 had en dit bedrag aan de Curator moet betalen. Het hof overweegt hierover het volgende.
laatste onderdeel” tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] de VvE-bijdragen over de periode januari tot en met juli 2020 moet betalen. Volgens [appellant] bleef [gefailleerde] jegens hem in gebreke toen [appellant] het appartement niet (beslagvrij) aan de in 2018 gevonden koopster kon leveren. Ondertussen had [appellant] vanwege de voorgenomen verkoop in die periode geen huurinkomsten en daarmee schade. Deze huurdervingschade bracht hij bij [gefailleerde] in rekening en hierover diende de zaak met nummer 8707858 RL EXPL 20-14560 (waar dit hoger beroep niet over gaat).
aan [appellant]te betalen alsook daarna voor de maanden zo lang [appellant] juridisch niet kan overdragen vanwege de onder [gefailleerde] gelegde beslagen. [appellant] schrijft nergens dat hij de door hem uit hoofde van de huurkoopovereenkomst verschuldigde VvE-bijdragen niet zal betalen, dat hij de betaling daarvan zal opschorten en/of dat [gefailleerde] die bijdragen zelf aan de VvE moet gaan betalen. Integendeel, in de brief van 18 februari 2019 vraagt [appellant] aan [gefailleerde] om de huurschadebedragen per maand rechtstreeks aan hem ( [appellant] ) te betalen; daarbij past dat [appellant] zijn verplichtingen jegens de VvE zal blijven voldoen.
Eventueel onbetaalde termijnen bij de levering zullen worden opgenomen in de aflosnota.” Ook wanneer [appellant] zich daarmee ten onrechte beriep op een afspraak dat hij voorlopig niets hoefde te betalen, verbeurde hij niet de contractuele boete. [appellant] kon immers door de omstandigheden en de e-mail van de hypotheekhouder in verwarring zijn gebracht over zijn verplichtingen. Zoals het hof hiervoor al overwoog, voldeed hij de onbetaalde termijnen direct toen de hypotheekhouder hem schreef dat dat moest (en eerder dan de geplande levering). Van nalatig zijn of blijven na intreden van verzuim dat voor [appellant] duidelijk was, is daarom geen sprake. Er was hierdoor in 2019 onvoldoende grond voor het verbeuren van een boete.
7.Beslissing
vernietigthet tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, van 22 juli 2021 voor zover gewezen in de zaak met nummer 8995980 RL EXPL 21-1791,
behalvevoor zover [appellant] daarbij is veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Curator te betalen € 1.987,59 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 juli 2020 tot de dag van voldoening,
in zoverre opnieuw rechtdoende:
bekrachtigthet tussen partijen in de zaak met nummer 8995980 RL EXPL 21-1791 gewezen vonnis van 22 juli 2021 voor zover daarin [appellant] is veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Curator te betalen € 1.987,59 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de inleidende dagvaarding tot de dag van voldoening;