3.1 Het gaat in deze zaak, voorzover in cassatie van belang, om het volgende.
(i) [Eiseres] is eigenares geweest van het bedrijfshallencomplex aan de [a-straat] nummer [1] tot en met [25] (oneven nummers) te [vestigingsplaats]. Het grootste gedeelte van deze hallen werd door [eiseres] verhuurd aan NOB.
(ii) Bij koopovereenkomst van 14 februari 2001 heeft [eiseres] de bedrijfshallen met de nummers [13] tot en met [21] verkocht aan NOB. Art. 12 van de koopovereenkomst houdt in:
"Naast het verkochte wordt een ontwikkeling gerealiseerd, op grond waarvan er nog een uitbreiding kan plaatsvinden, die een grootte zal hebben van ten minst 6.500 m2 en ten hoogste 7.500 m2. Koper zal zich inspannen voor een uitbreiding met een in overleg vast te stellen metrage onder de voorwaarde dat de bevoegde (lagere) overheid medewerking verleent aan de uitbreiding en de uitbreiding resulteert in een goed bruikbaar project. Voor deze uitbreiding zal koper een bouwvergunning aanvragen, op zodanige wijze dat het perceel zoveel mogelijk maximaal bebouwd zal worden, (...).
Indien en zodra bedoelde bouwvergunning onherroepelijk is, verkoopt verkoper aan koper, die van verkoper koopt: het perceel grond, gelegen direct naast de bedrijfshallen, genummerd [15] en [17], op welke grond de nieuwbouw gerealiseerd zal worden. (...)"
(iii) Bij dagvaarding van 12 februari 2002 heeft [eiseres] tegen NOB een bodemprocedure aanhangig gemaakt en daarin, kort gezegd, gevorderd NOB te veroordelen tot nakoming van de uit art. 12 voortvloeiende verplichtingen, waaronder de verplichting tot het afnemen in juridische eigendom van de in dat artikel bedoelde strook bouwgrond.
(iv) Medio december 2002 heeft NOB, uitvoering gevend aan een vonnis van de voorzieningenrechter van 12 december 2002, een bouwvergunning aangevraagd. De bouwvergunning is verleend en op 11 april 2003 onherroepelijk geworden.
(v) Bij dagvaarding van 16 juni 2003 heeft [eiseres] in kort geding de hiervoor onder 1 vermelde vordering ingesteld, kort gezegd strekkende tot veroordeling van NOB om de in art. 12 bedoelde koopovereenkomst na te komen tegen betaling van de koopsom van € 3.312.140,22. De voorzieningenrechter heeft deze vordering bij vonnis van 17 juli 2003 toegewezen, waarna op 23 september 2003 de levering van de strook bouwgrond heeft plaatsgevonden.
(vi) In het op 14 augustus 2003 tegen laatstgenoemd vonnis ingestelde hoger beroep heeft NOB bij memorie van grieven, overeenkomstig het appelexploot, geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiseres] alsnog zal afwijzen. Ter gelegenheid van de terechtzitting van het hof van 3 december 2003, waar partijen de zaak hebben bepleit, heeft NOB bij "akte houdende vermeerdering van eis" haar petitum in die zin aangevuld dat zij tevens vordert [eiseres] te veroordelen aan haar de koopsom terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. [Eiseres] heeft zich tegen de eisvermeerdering verzet.
(vii) Tijdens de hiervoor genoemde terechtzitting hebben de advocaten van beide partijen medegedeeld dat de uitspraak in de bodemprocedure was aangehouden tot 24 december 2003. De voorzitter heeft daarop medegedeeld dat arrest zou worden gewezen op de rolzitting van 8 januari 2004 en heeft partijen gevraagd om, indien in de bodemprocedure vóór die datum uitspraak zou worden gedaan, het vonnis aan het hof toe te zenden. Partijen zijn hiermee akkoord gegaan.
(viii) Op de dag van voormelde terechtzitting, 3 december 2003, heeft de rechtbank in de bodemprocedure, zonder dat partijen dit wisten, bij vervroeging vonnis gewezen. Daarbij heeft de rechtbank, kort gezegd, de vorderingen van [eiseres] afgewezen. NOB heeft een afschrift van dat vonnis aan het hof toegezonden.