In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft de aftrekbaarheid van een huurkorting die belanghebbende aan zijn ex-partner heeft verleend. Belanghebbende verhuurde een woning aan zijn ex-partner voor een lagere huurprijs dan de marktconforme huur, met als doel haar financieel te ondersteunen. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft de aftrek van deze huurkorting niet geaccepteerd, omdat volgens hem de ontvangen huur in mindering moet worden gebracht op het eigenwoningforfait. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop hij in hoger beroep ging.
Het Hof oordeelde dat de verhuur van de woning aan de ex-partner tegen een lagere huurprijs niet gelijk te stellen is aan een periodieke uitkering voor levensonderhoud. De aftrek van de huurkorting werd afgewezen, omdat de ontvangen huur in mindering wordt gebracht op het eigenwoningforfait, waardoor de aftrek nihil bedraagt. Daarnaast werd geoordeeld dat er geen schending van de beginselen van behoorlijk bestuur was, en dat de belastingrente terecht in rekening was gebracht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.