In deze zaak gaat het om een kort geding waarin Euro Start Uitzendbureau B.V. (hierna: Euro Start) vordert de opheffing van conservatoire beslagen die door [geïntimeerde 1] c.s. zijn gelegd. Euro Start stelt dat zij ten onrechte in de bodemzaak is betrokken, omdat zij niet de werkgever is van de beslagleggers. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat het verweer van Euro Start in de bodemprocedure zou worden gehonoreerd. Euro Start heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Euro Start is sinds 2004 geregistreerd als uitzendbureau in Den Haag. [geïntimeerde 1] c.s. hebben een bodemprocedure aangespannen tegen Euro Start, waarin zij onder andere betaling van achterstallig loon vorderen. Euro Start heeft in de bodemprocedure verweer gevoerd, maar de kantonrechter heeft in tussenvonnissen geoordeeld dat [geïntimeerde 1] c.s. een loonvordering op Euro Start hebben. Na deze tussenvonnissen hebben [geïntimeerde 1] c.s. conservatoir beslag gelegd op de bezittingen van Euro Start.
In het hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht heeft overwogen dat Euro Start onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het verweer in de bodemprocedure zal slagen. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd en Euro Start veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof heeft daarbij benadrukt dat Euro Start gedurende de procedure heeft erkend dat zij de werkgever van [geïntimeerde 1] c.s. is geweest, wat het verweer dat zij dat niet is, tardief maakt.