ECLI:NL:GHDHA:2022:509

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
BK-21/00399
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over hoogte proceskostenvergoeding bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase van een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door N.G.A. Voorbach, had een naheffingsaanslag ontvangen van € 64,42, waarvan € 1,72 aan parkeerbelasting en € 62,70 aan kosten. De Heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam verklaarde het bezwaar gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag, maar kende slechts een proceskostenvergoeding toe voor twee proceshandelingen met een wegingsfactor van 0,5. De belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep stelde de belanghebbende dat de toegepaste wegingsfactor te laag was en vroeg om een hogere vergoeding. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde dat de Heffingsambtenaar in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat het ging om een lichte zaak, en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde dat de proceskostenvergoeding correct was vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een hogere vergoeding. De uitspraak van het Hof werd op 17 maart 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00399

Uitspraak van 17 maart 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 12 mei 2021, nummer ROT 20/1784.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 64,42, bestaande uit € 1,72 parkeerbelasting en € 62,70 kosten.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. De Heffingsambtenaar heeft een proceskostenvergoeding toegekend voor twee proceshandelingen met een wegingsfactor 0,5.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 februari 2022, gehouden te Den Haag. Namens belanghebbende is, met bericht van verhindering, niemand verschenen. De Heffingsambtenaar is verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd.
2.2.
Tot de gedingstukken behoren twee verslagen van telefonische hoorzittingen gehouden op 8 en 16 januari 2020. In het eerste verslag staat, voor zover van belang:

“5. [nummer] cliënt [belanghebbende]

Dhr. Voorbach geeft aan dat er sprake was van het laden en lossen van goederen. De controleur heeft verder niets aangegeven. De foto's zijn ook niet duidelijk volgens hem. Hij is daarom niet mee eens met de opgelegde naheffingsaanslag.
Mw. [A] heeft vermeld dat er een uitspraak aanwezig is van de Rechtbank hierover en heeft verder gevraagd naar een bewijs van het laden en lossen, het gewicht van de goederen, wat precies geladen en gelost op de betreffende datum en tijdstip.
Dhr. Voorbach heeft aangegeven dat hij graag de betreffende uitspraak wil ontvangen. Mw. [A] heeft toegezegd dat zij deze uitspraak na het anonimiseren, binnen paar dagen zal mailen.
Verder heeft dhr. Voorbach toegevoegd dat het aan ons te bewijzen is dat de cliënt daar geparkeerd stond. Hij zult de zaak nog verder met z'n cliënt bespreken en wordt vervolgd bij de komende hoorzitting.”
In het tweede verslag staat, voor zover van belang:

“1. [nummer] cliënt [belanghebbende]

Dhr. Voorbach bevestigt dat hij de uitspraken van gerechtshof heeft ontvangen over het laden en lossen. Hij vraagt welke stukken hij zal overleggen. Mevrouw [A] geeft aan dat zij een concreet verhaal wil horen. Dhr. Voorbach heeft de toelichting van zijn cliënt voorgelezen.
De vriendin zat in de auto, niet uitgestapt. Cliënt zelf was bezig met een vriend te helpen met het verhuizen.
Mevrouw [A] heeft gevraagd wie de bestuurder was, of dat de kentekenhouder was.
Wat voor goederen werd geladen en gelost?
Dhr. Voorbach heeft aangegeven dat het gaat om een verhuizing. Huisraad van enig gewicht en omvang.
Dhr. Voorbach heeft nog gevraagd dat iemand in de auto zat en waarom er geen contact werd opgenomen of waarom er geen 2e controle werd uitgevoerd.
Mw. [A] heeft aangegeven dat volgens de regels het wel zou moeten gebeuren.
Dhr. Voorbach heeft nog aangegeven dat hij een getuigenverklaring kan opvragen bij de cliënt.”
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag vernietigd. In de uitspraak op bezwaar staat, voor zover relevant, het volgende:
“Uit pragmatische overwegingen is besloten om deze naheffingsaanslag te vernietigen. Uiteraard kunnen hieraan geen rechten worden ontleend voor de andere naheffingsaanslagen en de naheffingsaanslagen in de toekomst.
In uw bezwaarschrift vraagt u om een vergoeding van de door u gemaakte kosten in de bezwaarprocedure.
Gemeentebelastingen Rotterdam beoordeelt aan de hand van het 'Besluit proceskosten bestuursrecht', een op de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde regelgeving of u in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de door u gemaakte kosten.
Op basis van deze regelgeving komt u in aanmerking voor een tegemoetkoming in de proceskosten.
De vergoeding is als volgt opgebouwd:
Indienen bezwaarschrift 1 punt à € 261,00
Horen 1 punt
Wegingsfactor 0,50
Het bedrag vergoeding proceskosten is vastgesteld op € 261,00.
Zoals blijkt uit het arrest van het Hoge Raad met nummer ECLI:NL:HR:2019:352 is een wegingsfactor van 0,50 gepast in parkeerbelasting zaken.
De tot deze zaak behorende stukken waar u namens uw cliënt om heeft verzocht zijn naar u op 14 augustus 2019 verzonden.
De telefonische hoorzitting heeft op 8 januari 2020 plaatsgevonden. Wij hebben deze zaak ook op 16 januari 2020 verder besproken. Een verslag van het hoorgesprek hebben wij naar u gemaild op 3 februari 2020.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft voor zover van belang het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“1. In geschil is de hoogte van de kostenvergoeding in de bezwaarfase. Meer specifiek in geschil is of verweerder terecht een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast en of verweerder terecht één punt heeft toegekend voor de hoorzitting(en).
2. Eiseres voert aan dat verweerder bij het toekennen van de kostenvergoeding niet toereikend heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de standaard wegingsfactor (gemiddeld), zodat de gehanteerde wegingsfactor van 0,5 (licht) te laag is.
2.1.
Onderdeel Cl van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak vijf categorieën - van `zeer licht' tot `zeer zwaar' - met een bijbehorende wegingsfactor. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293 geoordeeld dat voor de toepassing van het Bpb en de daarbij behorende Bijlage de beoordelende instantie zelfstandig — op grond van een eigen waardering — dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.
2.2.
Bij de beoordeling in welke gewichtscategorie een zaak valt, heeft verweerder dus een zekere vrijheid om dat naar eigen inzicht te bepalen. Die vrijheid brengt mee dat de rechtbank zich in beroep zal beperken tot het beantwoorden van de vraag of verweerder gelet op de aard, het belang, de ingewikkeldheid en de omvang van de zaak, in redelijkheid tot haar oordeel over de wegingsfactor heeft kunnen komen (terughoudende toetsing).
2.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. In een zaak waarin eiseres een standaard bezwaarschrift heeft ingediend en geen aanvullende gronden heeft aangevoerd en waarin de naheffingsaanslag parkeerbelastingen uit pragmatische overwegingen is vernietigd, zoals in de onderhavige zaak, heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat sprake is van een lichte zaak. Aan dit oordeel doet niet af, wat daar verder ook van zij, dat er verschillende opvattingen bestaan ten aanzien van de wegingsfactor, dat Hof Arnhem-Leeuwarden standaard een wegingsfactor toepast van een heel punt en dat Hof Amsterdam (Hof van Amsterdam van 1 december 2020, ECLI:GHAMS:2020:3283) een wegingsfactor van 1 heeft toegepast. Ook de verwijzing naar de Raad van State van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:527 treft geen doel, nu de Hoge Raad anders heeft geoordeeld (zie 2.1).
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om over de toegepaste wegingsfactor anders te oordelen dan verweerder. Anders dan eiseres stelt, hoeft verweerder in een geval als dit niet nader te motiveren waarom een wegingsfactor van 0,5 wordt toegepast. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling.
3. Eiseres stelt voor het eerst op de zitting dat er twee hoorzittingen hebben plaatsgevonden, zodat verweerder ten onrechte slechts één punt heeft toegekend voor de hoorzittingen.
3.1.
In het hoorverslag met datum 8 januari 2020 staat het volgende vermeld:
"Mw. [A] heeft vermeld dat er een uitspraak aanwezig is van de Rechtbank hierover en heeft verder gevraagd naar een bewijs van het laden en lossen, het gewicht van de goederen, wat precies geladen en gelost op de betreffende datum en tijdstip.
Dhr. Voorbach heeft aangegeven dat hij graag de betreffende uitspraak wil ontvangen. Mw. [A] heeft toegezegd dat zij deze uitspraak na het anonimiseren, binnen paar dagen zal mailen."
3.2.
Gelet op de inhoud van het hoorverslag kan niet gezegd worden dat sprake is van twee afzonderlijke hoorzittingen. De gemachtigde van eiser heeft namelijk zelf gevraagd om een afschrift van de uitspraak waar verweerder naar verwees. Daarnaast moest de uitspraak nog geanonimiseerd worden, zodat niet van verweerder kan worden verwacht dat de hoorzitting op dezelfde dag afgerond kon worden. Daar komt bij dat het vervolg van dit hoorgesprek is voortgezet op een reeds geplande hoorzitting met dezelfde gemachtigde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onder zulke omstandigheden terecht één punt heeft toegekend voor de hoorzitting.
4. Het beroep is ongegrond.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en – naar het Hof begrijpt – tot toekenning van een proceskostenvergoeding met een extra punt en de wegingsfactor 1. Voorts verzoekt belanghebbende om toekenning van wettelijke rente over de vergoedingen van het griffierecht en de proceskosten.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Het eerste geschilpunt is het gewicht van de zaak in de bezwaarfase. De Heffingsambtenaar heeft het gewicht, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2019, nr. 18/03846, ECLI:NL:HR:2019:352, als licht aangemerkt. Belanghebbende voert aan dat de zaak in de bezwaarfase inhoudelijk is behandeld en dat het gewicht als gemiddeld moet worden aangemerkt.
5.2.
Het gewicht van de zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid. De uitkomst van de beoordeling van het gewicht van de zaak dient in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. In parkeerbelastingzaken wordt uitgegaan van wegingsfactor 0,5 (licht, vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307 en Gerechtshof Den Haag 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131). De wegingsfactor licht is ook van toepassing op deze zaak. Het betreft een eenvoudige casus waarin de vraag centraal staat of sprake is van laden en lossen of van parkeren, en waarin de bewijslast een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de beslissing om de naheffingsaanslag te vernietigen. Juridisch en feitelijk was deze zaak niet al te bewerkelijk voor een gemachtigde.
5.3.
Hoewel aan belanghebbende moet worden toegegeven dat uit het door de Heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar genoemde arrest niet blijkt dat de Hoge Raad voor parkeerbelastingzaken uitgaat van wegingsfactor 0,5 baat dit belanghebbende niet. Het Hof kan ambtshalve de rechtsgronden aanvullen en verbeteren. Het Hof ziet hierin geen aanleiding de uitspraak van de Heffingsambtenaar op grond van een motiveringsgebrek te vernietigen. In de uitspraak op bezwaar is een motivering gegeven.
5.4.
Het tweede geschilpunt is het aantal proceshandelingen, en wel specifiek of sprake is van een nadere hoorzitting dan wel van voortzetting van de hoorzitting na schorsing.
5.5.1.
Het nadere hoorgesprek is geregeld in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat als volgt luidt:
“Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.”
5.5.2.
In de memorie van toelichting ( Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 152) wordt hierover het volgende opgemerkt:
“Het gebeurt nogal eens dat naar aanleiding van het horen van belanghebbenden nader onderzoek nodig is. Wanneer na zo'n onderzoek of anderszins feiten of omstandigheden bekend worden die voor de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure van aanmerkelijk belang kunnen zijn, moeten de belanghebbenden daarvan op de hoogte worden gesteld en moeten zij in de gelegenheid zijn daarover te worden gehoord.”
5.6.
Het Hof komt tot de conclusie dat geen sprake is van feiten en omstandigheden die naar aanleiding van het horen op 8 februari 2020 bekend zijn geworden en die tot een nader onderzoek of hoorgesprek aanleiding hebben moeten geven. De gemachtigde wilde de tijd hebben om jurisprudentie te bestuderen en deze te bespreken. Dat is een heel andere situatie dan de situatie die de wetgever op het oog had bij artikel 7:9 Awb. Dat de gemachtigde op 16 februari 2020 een verklaring van belanghebbende heeft voorgelezen over wat er is voorgevallen, maakt het voorgaande niet anders. Deze verklaring had hij eerder van belanghebbende kunnen en moeten verkrijgen, en niet pas bij aanvang van het horen moeten aankondigen.
5.7.
Het verzoek om toekenning van wettelijke rente over te vergoeden bedragen behoeft, gelet op de uitkomst van dit hoger beroep, geen behandeling.
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of het griffierecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en J.B.O. Bijl, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 17 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.